SCHEVENINGEN IN VIJF VERHALEN
HISTORIE
VISSERIJ
BADVERTIER
KLEDERDRACHT
DIALECT

De historische ontwikkeling van Scheveningen

Naam als legitimatie

De geschiedschrijving geeft géén antwoord op een vraag inzake zijn ouderdom; wél doet de naam vermoeden – net als bij andere plaatsen die op het suffix -ingen eindigen – dat het dorp Scheveningen kan bogen op een oorsprong die wellicht teruggaat tot de 10de of de 11de eeuw. Men leest de naam voor het eerst in een grafelijk register dat voor een deel is opgesteld in het vierde kwart van de 13de eeuw (± 1284). Daarbij is sprake van een bezitting die wordt omschreven als een terram de Sceveninghe. Die tekst geeft geen duidelijkheid over de bewoners ervan. Waarschijnlijk lag de eerste woonkern die de naam Sceveninghe droeg een vijf- tot achttal kilometers meer landinwaarts dan de huidige kustlocatie; daarbij zal van zeevisserij geen sprake zijn geweest. De kennis over die tijd is overigens beperkt. Een oorsprong zoals de geschiedschrijver Vermaas deze ooit weergaf lijkt te zijn achterhaald. De ligging van het huidige Scheveningen is scherper geëtst en wel door een acte van 1357 waarin dorpsbewoners in een officieel document verzoeken om een grafelijke gunst. Het betrof de dringende wens tot stichting van een eigen kerkelijke gemeenschap of capellania, dit in plaats van een toenmalig vigerende afhankelijkheid van de parochie van Die Haghe.

Kerk

De oudste aanwezigheid in steen is terug te vinden in een kerk die in de tweede helft van de 15de eeuw werd gebouwd; zij bevindt zich aan het begin van de Keizerstraat. En merkt u hierbij het volgende vooral op: de nummering van de huizen van de Keizerstraat heeft haar aanvang aan de zeezijde en waar zich dus de meeste mensen het begin van de Keizerstraat voorstellen vindt men in werkelijkheid het einde van deze historische straat. De as van het kerkgebouw is west-oost: een kenmerkende (heilige) positie uit de middeleeuwen. Een restauratie in 1954 bracht haar terug tot haar vermoedelijke, oudere vorm. De religie speelde van oudsher plaatselijk een heel belangrijke rol; oude naslagwerken duiden op de grote verwevenheid van belangen van kerk en visserij. De rooms-katholieke kerk maakte na de reformatie plaats voor de nederduitse-hervormde kerk. De intensieve betrokkenheid van de kerkbestuurders bij de visserij bleef daarbij vrijwel ongewijzigd, zeker tot aan het midden van de 19de eeuw.

Keizerstraat

De ligging van de kerk aan de Keizerstraat benadrukt de centrale plaats die deze straat eeuwenlang heeft ingenomen in het leven van de dorpelingen. De naam ervan komt, voorzover bekend, het eerst voor in een transportregister van 1561. Het grote, historische pand met het huisnummer 58 heeft, evenals de oude dorpskerk, een bepaalde geschiedkundige achtergrond. Het pand diende als pastorie voor de predikanten van de plaatselijke nederduitse-hervormde kerk en gezien zijn voornaamheid werd in november 1813 dan ook in deze pastorie de – kort tevoren op het strand van Scheveningen gelande – prins van Oranje ontvangen. De in 1664 aangelegde Scheveningseweg sloot aan op de Keizerstraat en zij zorgde voor een toestroom van Haagse burgers die de zee wilden ruiken en de zeewind wilden voelen. De middenstand in de Keizerstraat nam – onder een zeker voorbehoud dat verderop wordt besproken – mede daardoor in omvang toe. Het dorp is zich in de loop van de eeuwen ter linker- en ter rechterzijde van de Keizerstraat steeds meer gaan uitbreiden.

Een turbulente wildgroei van hofjes en slopjes in de loop van die volgende eeuwen – met daarbinnen de bouw van kleine en vaak slechte woninkjes – leidde aan het begin van de 20ste eeuw tot een grote kaalslag rondom de oude dorpsstraat. De nieuwbouw die erna verscheen had een rigoureuze inbreuk op het beeld van Scheveningen zoals men dit tot dan toe had gekend tot gevolg. Verder ontstonden tussen het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw woonwijken als het Renbaankwartier – dat men toen Nieuw-Scheveningen placht te noemen – en die als de Geuzenwijk, Duindorp en het havenkwartier bij de tweede binnenhaven. Een ingrijpende aanleg in 1920 van de Jurriaan Kokstraat, een brede weg die het verkeer, komend vanuit Den Haag, over de Scheveningseweg naar de badplaats leidde, zou het dorp in twee helften gaan delen. Voor de meer gegoede burgerij tenslotte ontwikkelden zich rond het begin van de 20ste eeuw woonwijken als het Belgisch Park, het Van Stolkpark en het Statenkwartier. Na de Tweede Wereldoorlog werd daaraan nog de wijk Duttendel toegevoegd.

Scheveningseweg

Zoals al eerder is opgemerkt bracht de aanleg van de Scheveningseweg in 1664 meer dan voorheen een stroom van bezoekers op gang richting zee en strand. De jaren eraan voorafgaande voerde slechts een zandpad door de golvende duinen van Den Haag naar Scheveningen. De dichter Constantijn Huygens was de geestelijke vader van wat men destijds ’De Niewe Zee-straet’ noemde. Ook voor de kopers en koopsters van zeevis die met hun aldaar ingekochte handelswaar vanaf het Scheveningse strand naar de stad Den Haag en naar het achterland daarvan moesten optrekken was deze nieuwe straatweg een uitkomst. Met een zekere vasthoudenheid wordt steeds verondersteld dat het aantal herbergen en bierhuizen te Scheveningen snel zou zijn toegenomen door de komst van de Scheveningseweg en meer expliciet door de daaruit voortvloeiende toestroom van Haagse burgers en buitenlieden naar het kustdorp. Het is echter meer voor de hand liggend, en daarom ook meer waarschijnlijk, dat die gesignaleerde toename het gevolg is van de dagelijkse bezoeken die aanzienlijke aantallen viskopers en hun knechten brachten aan de visafslag welke op het Scheveningse strand plaatsvond. Aangezien aldaar – zeker al vanaf het jaar 1500 – de aangebrachte zeevis tweemaal daags werd geveild of afgeslagen, zullen de betrokken kopers en hun knechten in de tussenliggende uren ergens hebben moeten eten en drinken en zich ergens hebben moeten verpozen. Hun dagelijkse aanwezigheid met velen onderbouwt naar mijn mening meer dan enig ander aangedragen vermoeden de snelle toename van het aantal eet- en drinkhuizen in het vissersdorp van de voorbije eeuwen.

Geen zelfstandigheid

Ondanks zijn ligging op een aantal kilometers afstand van Den Haag, ondanks de geheel eigen bedrijvigheid en ondanks de geheel eigen cultuur, heeft Scheveningen nooit een zelfstandigheid gekend, wellicht afgezien van iets in deze geest in de weinig doorzichtige jaren van vóór de 13de eeuw. In ieder geval bepaalde de graaf van Holland in 1307 dat het dorp Scheveningen één schepen zou inbrengen in de Haagse schepenbank die in haar totaal zeven vertegenwoordigers telde. De gehele wet- en regelgeving – zelfs tot aan die van de plaatselijke zeevisserij toe – was en bleef een Haagse aangelegenheid. Scheveningen wordt tegenwoordig aangemerkt als een stadsdeel, een omschrijving die meer strookt met de werkelijkheid dan de oudere betiteling ’wijk van Den Haag’.

Visserij

Een opmerkelijk Visboeck, door de Scheveninger Adriaen Coenensz. tussen de jaren 1577 en 1581 geschreven, toont meer dan welk ander document dan ook de verbondenheid van de Scheveningers met de zee en met de zeevisserij. Hun kleine scheepjes, de zogenaamde pinken, brachten de resultaten van hun dagelijkse visserij aan het strand waarna ter plekke een afslag of veiling van die aangevoerde vis plaatsvond. Schol, schar, tong, wijting en kabeljauw vond via de viskopers en viskoopsters de weg naar de afnemers. De aangevoerde vangsten aan schol werden goeddeels verwerkt in plaatselijke visdrogerijen die her en der verspreid in het dorp konden worden aangetroffen. Vanaf het begin van de 19de eeuw wordt een nieuwe structuur zichtbaar waarbij scheepseigenaren belangengroepen gaan vormen. Na die tijd kwamen daaruit grotere en kleinere rederijen voort zoals deze tot omstreeks 1970 hebben gefungeerd. De haringvisserij met het staande net, de zogenaamde vleet, ging vanaf de tweede helft van de 19de eeuw hier steeds meer de plaats innemen van de tot dan toe gangbare sleepnetvisserij op plat- en rondvis door de pinken. Nieuwe typen schepen – de zogenaamde loggers – gingen het beeld bepalen. Ze werden hier te lande geïntroduceerd door de plaatselijke reder Adrien Maas, die eerder nog eigenaar was van een badhuis aan het strand van Scheveningen.

Direct na het begin van de 20ste eeuw kreeg Scheveningen als enig Hollands kustdorp een zeehaven. Een afslaggebouw, gelegen aan die haven, nam de afslag van vis op het strand, die geleidelijk aan al in omvang was verminderd, over. Daarentegen had Scheveningen als aanvoerplaats van pekelharing een belangrijke plaats veroverd; zijn vissersvloot was met een aantal van enige honderden schepen uitgegroeid tot de een van de grootste van het land. Een eerste terugval ontstond gedurende de Eerste Wereldoorlog, een tweede vond plaats tijdens de crisisjaren van de jaren dertig; de uitvoer raakte gestagneerd. Een tweede wereldoorlog legde vervolgens de visserij geheel stil terwijl daarnaast de Scheveningse vissersvloot, evenals die van andere vissersplaatsen, door de Duitse bezetters goeddeels werd weggevoerd. Na 1945 leefde de haringvisserij nog een aantal jaren op. Verouderde schepen, gewijzigde technieken en beperkingen op de uitoefening van de visserij in de Noordzee deden, naast Vlaardingen en Katwijk, ook Scheveningen wegglijden. De vele oude rederijen verdwenen, samen met de al te oude schepen. Plaatselijk fungeert nu nog één grote rederij die schepen exploiteert van een geweldige omvang en met een enorme capaciteit. Zij bevissen de oceanen en voeren vissoorten aan die tot dan toe hier niet bekend waren. Verder brengt een landelijke kottervloot wekelijks vanaf de Noordzee hier zijn vangsten aan de wal. Die vangsten van zowel rond- als platvis worden nog steeds in de Scheveningse visafslag geveild. Als gevolg van de teruggang van de zeevisserij heeft een vloot van zeewaardige plezierjachten de (lig)plaats van de vissersvloot ingenomen.

Badplaats

Vanaf het begin van de 19de eeuw groeide in Europa de belangstelling voor het baden in zee. Het was de Scheveninger Jacob Pronk die in 1818 als eerste plaatselijk een eenvoudige zeebadinrichting zou gaan exploiteren. Het succes dat hij boekte bracht Den Haag er weldra toe, de zeebadexploitatie in eigen handen te nemen. De duinenrand die het dorp en zijn verdere achterland tot dan toe scheidde van de zee werd in de loop van de 19de eeuw stelselmatig volgebouwd: een groot badhuis dat later in het Kurhaus zou overgaan, een paleisachtig paviljoen voor een ziekelijke koningin, nog een badhuis dat het eigendom was van de latere reder Maas en tussen deze bebouwing in een theater, Seinpost geheten, enkele grote hotels en hier en daar een villa. Ten noordoosten van het oude dorp ontwikkelde zich op den duur een mondaine badplaats; het vissersdorp en de badplaats raakten na 1900 tenslotte geheel aaneen gegroeid. Een tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940–1945) ontwikkelde Atlantikwall die een geallieerde invasie vanuit zee moest verhinderen bracht grote materiële schade toe aan de badplaats en aan het vissersdorp. Torenhoge nieuwbouw wijzigde na 1945 totaal het gezicht van de badplaats; alleen het laat 19de eeuwse Kurhaus kon worden gespaard.


De Tweede Wereldoorlog

In de loop van 1942 werd Scheveningen door zijn vijandelijke bezetters tot Sperrgebiet verklaard. De meeste bewoners moesten daarom het kustdorp verlaten; zij werden in en rond Den Haag, en soms ook verder daarbuiten, ondergebracht. In 1945/46 hier teruggekeerd bleken zowel zij als het dorp van hun jeugd veranderd. De tweede helft van de 20ste eeuw stond voor de dorpelingen als gevolg van de oorlog bij voortduring in het teken van aanpassing en gewenning. Scheveningen: tot dan toe een dorp met een geheel eigen cultuur binnen de grenzen van een grote stad. Want waar ter wereld is een stad te vinden die binnen zijn grenzen een stadsdeel telt dat beschikt over een eigen klederdracht en over een eigen spreektaal? Den Haag is zo’n stad en Scheveningen een stadsdeel dat in veel opzichten wellicht liever een dorp zou zijn gebleven…

© 2005 Piet Spaans
historisch publicist en auteur

naar boven