De Bloedpoort deel 8

Arie van Gerrit van de ‘Kroot’ vertelt…

Oud, maar nog tot op zeer hoge leeftijd helder van geest en scherp van woord: Arie L. Dijkhuizen. Na veel omzwervingen eindigde hij in het bejaardentehuis ‘Het Uiterjoon’. Daar bracht hij zijn laatste jaren door, daar ook vertelde hij over zijn plek van geboorte: de ‘Bloedpoort’. De familie Dijkhuizen, waarvan hij deel uitmaakte, was in dit buurtje rijkelijk vertegenwoordigd. Want dit was een van de aspecten ervan: bepaalde families waren aan die poort vastgebakken en raakten er niet meer van los. De bijnaam de ‘Kroot’, toebehorend aan deze familie, werd door Arie vaak en met trots uitgesproken De familie Dijkhuizen kwam in 1891 in de ‘Bloedpoort’ terecht. Speten Arie werd op 29 december 1901 dáár geboren. Na bijna twintig jaar vertrok het gezin naar het ‘Hofje van Noman’, óók in de Keizerstraat. Maar de heimwee van moeder Dijkhuizen, die doof was en in de nieuwe omgeving haar aansluiting miste, dreef ze terug naar de poort. Arie vertelt dat zijn moeder destijds speetster was; hierbij moesten haringen, die zouden worden gerookt, eerst aan een spit worden geregen. In de rokerijen waar het rookproces plaatsvond, werd het speten voornamelijk uitgevoerd door vrouwen en meisjes. ’s Winters, na het einde van de haringvisserij van het jaar, sneed de moeder van Arie vis in visdrogerijen. Het was zowel in de haring als in de vis koud en armoedig werk; dergelijke vrouwen kenden weinig aanzien en hun werk stond laag aangeschreven. Veel ouderen onder hen leden aan gewrichtsreuma, dit als gevolg van hun eerdere bezigheden. Verbrand Zowel zijn moeder als de twee getrouwde zusters droegen de plaatselijke klederdracht. Arie had veel herinneringen en ze borrelden voortdurend bij hem naar boven. Hij vertelde hoe ze woonden, hoe ze leefden en wat er in zo’n klein wereldje allemaal kon gebeuren aan leuke, maar óók aan nare dingen: ‘Nou, we ware met z'n tweeë zel ik maar zegge, ik met me broer. Me broer was twee jaar ouwer as ik. Naderhand is-tie getrouwd met die van IJspelder en ging die wone op 168. Ik had ook twee zusse in het hof wone, die woonde al op d’r eige, die hadde al kindere. Ik was de jongste. Onze Klaar (zijn zuster: auteur) heb nog een kind gehad dat later verbrand is. Ze stond te wasse en ze ging daarvoor bij Dove Willem in het Kroonhofje bij de Keizerstraat twee emmers heet water hale.En Krepele Frans, de buurvrouw, die kijk zo door de rame en die ziet een vlam. Het jongste kind zat in de kakstoel, die was net een jaar en die was met lucifers an ‘t spele; d’r ponnetje raakt in de brand. Frans vliegt naar huis, pakt een molton deke van bed af en wikkelt dat om ‘t kind en ze draagt ‘t naar de Ziekeverpleging. Halverwege de poort komt ze me zus tege! ‘t Kind heb nog twee dage geleefd…’ De vader van Arie bracht een groot deel van zijn leven door als haringvisser op zee. Bij werkloosheid in de winter, na de behouden teelt als afsluiting van de haringvisserij, pakte hij aan wat aan werk was te vinden. Waker De laatste jaren van zijn leven – hij was toen al ruim tachtig jaar – was vader Dijkhuizen bewaker van twee tenten die achteraan op de boulevard stonden; het ging om kermistenten die voor zomers vertier zorgden. Was er bij en rondom hen in het buurtje veel armoede onder de mensen? ‘Nou, d’r werd armoe geleeje hoor. D’r werd armoe geleeje, absoluut, maar de eenheid onder de mense...! As t’r ergens armoe was en de buurman werrekte niet en jouw vader werrekte wel, nou dan ginge de eerste aardappele uit de pot naar de bure toe! En ja, wat verdiende ze vroeger? Ze wazze meest allemaal grondwerker. Ik weet nog wel, ik ging ’s winters met vader mee en toen was ik een jaar of twaalef, dertien en ik moest met me vader bij de gebroeders Van Eck stene bikke voor een gulde de duizend. En dan mos je ze nog uit ‘t puin hale en zellef optaste, voor een gulde de duizend!’ Want de mannen en jongens uit de ‘Bloedpoort’ werkten veelal ergens als los-werkman. Sommigen stapten in de zomer over op de haringvisserij. Dergelijke vissers stonden niet al te hoog aangeschreven en werden pas aangenomen wanneer beteren niet voorhanden waren. Zo’n gelegenheidsvisser werd onder vissers een ‘buitenman’ genoemd. Keizerstraat als trefpunt Arie ging zoals zoveel Scheveningse jongens al vroeg varen; hij was tien, elf jaar oud toen hij ter haringvisserij uitvoer. In latere jaren stapte hij over op een koopvaarder. En zoals voor zoveel andere vissersjongens was ook voor Arie de Keizerstraat de plaats waar hij na thuiskomst zijn vertier zocht. En daarbij was de politie niet altijd je beste vriend, alhoewel…? Zijn verhaal gaat nog door.
© Piet Spaans 2014 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 09-06-2014 en 1693 keer gelezen Like dit 907 Liked