De Bloedpoort deel 21

Marinus W. Toet vertelt…

Het gezin Toet vertrok in 1927 uit de ‘Bloedpoort’. Hun zoontje Marinus Willem (Rinus) was toen 9 jaar oud. Samen met een familie Vink – die naar de Magneetstraat verhuisde – waren zij de laatste bewoners van het roemruchte buurtje. Wij gaan luisteren naar Rinus. Zijn vader was een van de zonen van ‘de burgemeester van de ‘Bloedpoort’’. Rinus’ moeder kwam uit het Zeeuwse Terneuzen en ze was in haar jonge jaren naar de grote stad gekomen om daar werk te vinden. Ze ontmoette er haar latere man en de vader van Rinus Toet. Een wereldje op zich Ze betrokken een huisje in de ‘Bloedpoort’ op nummer 232. Dit lag pal tegenover het huis van Rinus’ grootouders die op 182 woonden. Op de plattegrond van het buurtje wees Rinus mij de huisjes van henzelf, van zijn grootouders en van verschillende andere bewoners. Het was een wereldje op zichzelf en daarin kende iedereen elkaar. Er bestonden veel familiaire banden tussen de diverse gezinnen die in het buurtje woonden. Hun huisje was als elk ander: een enkel kamertje beneden met een zoldertje daarboven. Geen portaal, hal of gangetje. Na het betreden ervan stapte men meteen de kamer binnen. ‘Sommige huize hadden een portaaltje, dat hadde wij niet. Er zat wel een kelder in het huis. Het was een ouwerwetse kelder met paarde d’rin.’ De door Rinus aangegeven ‘paarden’ betroffen een balkenstelsel waarop een ingebouwde bedstede rustte; de opbouw en samenhang van de kelder en de bedstede werden al eerder beschreven. Rinus’ ouders sliepen in die bedstee, meestal met een kindje erbij. Want die verschenen vaak: ongeveer ieder jaar kwam er bij het gezin Toet een bij. De grootte van het enige kamertje stond in geen verhouding tot die van het gezin: negen vierkante meter bij een aantal van negen personen. De oudste zoon was Maarten Toet, de man die in latere jaren het bekende Scheveningse havencafé ‘’t Snuitje’ zou uitbaten. Winkeltje In de kamer was een fornuis om op te koken en om op koude dagen de kamer te verwarmen. Verder stond er een tafel met daaraan aangeschoven vier stoelen. Hun huisje had een houten vloer; andere bewoners noemen een stenen vloer met rode tegels. Op de vloer lag geen vloerkleed; in plaats daarvan strooide de moeder – nadat de vloer was geschrobt – daarop schoon zand. De kinderen waren meestal overdag bij opa en opoe Toet. In het ouderlijk huis was dan voor hen geen plek daar vader en moeder er in het huisje – net als het gezin Kuiper op nummer 164 in het hofje – een winkeltje op na hield. In die woonkamer annex winkeltje werd volgens Rinus van alles en nog wat verkocht. ‘Wij verkochte van alles daar, aardappele, groente, snoepgoed, de hele rommel. De hele poort kwam bij ons. Dat was vrijdags betale en gelijk weer krediet d'r overheen dus je schoot 'r niks mee op!’ Vader en moeder Toet haalden zélf hun boter aan de overkant van de ‘Bloedpoort’. Op de hoek van de Keizerstraat en het Smidsslop (latere Kolenwagenslag) was een melkwinkeltje. Zelf verkochten zij de boter vervolgens in kleinere hoeveelheden door aan hun buurtgenoten. Uit werken Moeder ging ook uit werken; van ‘s ochtends zeven tot ‘s middags twaalf uur De oudste zoon Maarten of vader hielp dan in het winkeltje. Vader was grondwerker; verder voer hij als visser ter zee. Ook was hij los-vast in dienst bij de stadsreiniging. Financieel werden ze er allemaal niet veel wijzer van. ‘Ze verkochte van alles: snoepgoed, toffee's, lollies, pitbrokken, suiker en boter...De opslag van alles was in het keldertje: daar stond het bier en al die andere rommel: onder de vloer zogenaamd. Het bier zat nog in flesjes met een beugelsluiting; het waren allemaal halve liters. Het was ZHB bier en zo ...' Rinus kan niet zeggen dat ze het thuis echt arm hebben gehad; ze hadden het niet breed maar wat was arm wanneer je daar om je heen keek? Zij hadden in tegenstelling met anderen alle dagen nog te eten. ‘Je had er wel dage bij dat je maar een of twee sneetjes brood had, vergis je eige maar niet! Het lee niet voor het opscheppe, oh nee...!’ Het gebruik van vlees was onbereikbaar; je mocht al blij zijn wanneer je ‘s zondags wat spek kreeg. Soms kocht moeder voor een dubbeltje afsnijdsel: restjes vleeswaren en worst. Dat werd gehaald bij de slager Van Praagh in de Keizerstraat. Er werd veel kool gegeten, rode kool, savoie kool maar ook erwten en bonen of peen en uien. Fruit was een luxe die men hier niet zou aantreffen. Dat was te duur!
© Piet Spaans 2014 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 09-06-2014 en 1731 keer gelezen Like dit 916 Liked