Verstoorde nachtrust in de Haagse Zeestraat deel 12

12. De visvrouw en háár werk
Scheveningen telde zoals eerder bleek naast negosianten óók negosiantes. Geschiedschrijver Vermaas geeft aan dat naast Scheveningse mannen ook plaatselijke vrouwen deel zouden hebben uitgemaakt van de eerder hier beschreven Rotterdam Loopers. Daarvan is geen onderbouwing aangetroffen. Maar los daarvan kende men wél visvrouwen. Door J. Stegeman werd in haar publicatie over negosiantes in het midden van de negentiende eeuw een aantal van zo’n 147 visvrouwen vermeld. Kinderen die al jong de school verlieten werden, waar het jongens betrof, vissers; meisjes werden boetsters, sommigen gingen aan de slag als ‘hitjes’ bij een ‘mevrouw’ terwijl wéér anderen met hun moeder, hun grootmoeder of met een van de meujes (tantes) op pad gingen. Zij belandden daarbij in de ambulante zeevishandel, waarbij sprake van het ‘venten’ van vis, overeenkomend met de straat- en/of deur aan deur verkoop van vis of haring. Dergelijke negosiantes beschikten niet over een plek op een zeevismarkt, zijnde een bij acte toegewezen aanwezigheid op een staanplaats die als een ‘bank’ werd bestempeld. Tot ná de Tweede Wereldoorlog bestond bij buitenstaanders - waaronder óók relatief veel Hagenaars - het hardnekkige misverstand dat vrouwen die de Scheveningse klederdracht droegen - meer specifiek - visvrouwen zouden zijn. Dit misverstand vond vermoedelijk zijn oorsprong bij twee dicht bijeen liggende begrippen, namelijk die van ‘visvrouw’ en die van ‘vissersvrouw’. Dat kon ertoe leiden dat iemand in de directe nabijheid van een vissersvrouw een opmerkelijk luid gesnuif liet horen, hiermee aanduidend dat hij een vislucht meende te constateren alhoewel zo’n Scheveningse vrouw met vis niets van doen had. Onterechte en spottende opmerkingen als: “Heb je nog een ‘ærinkie?” waren gangbaar. Pijnlijk en laat gerust hierbij de zware woorden ‘discriminatie’ en ‘bevooroordeling’ maar vallen. Werden in winkels en magazijnen dames - of meer concreet - niet-klederdrachtdragende vrouwen met mevrouw aangesproken, bij klederdrachtdragende vrouwen kwam men niet verder dan juffrouw. Men trof onder de negosiantes enerzijds vrouwen die de straathandel in zeevis beroepshalve bedreven; zij waren vaak ongehuwd. Maar het kon anderzijds óók gaan om moeders van gezinnen. Eerder was een man en vader van het gezin ‘op zee gebleven’. Onverwacht bleef het toch al schamele inkomen van het gezinshoofd uit. Uitkeringen waren nog niet bestaand; gaan werken werd bij een plotseling weduwschap het enige alternatief. Negosiante worden was een weliswaar háálbaar - maar een alleszins ook loodzwaar besluit. Voorbeelden daarvan zijn voorhanden. Voor zo’n aspirant-negosiante was, gezien de opdoemende kosten, het aanschaffen van een karretje, een tweewielig houten wagentje, financieel niet haalbaar. Voordien, in de voorgaande eeuwen, was een door honden voortgetrokken wagen gangbaar maar opnieuw niet voor vrouwen die door de nood gedwongen waren, in de straatverkoop van vis te gaan. Voor hen gold slechts de haalbare aanschaf van enkele manden. Het beeld van een vroegere visvrouw met een of twee manden op het hoofd is in de 19de negentiende eeuw veelvuldig weergegeven. Vis verkopen in het eigen dorp was niet aan de orde; de negosiantes moesten tenminste in of zelfs buiten Den Haag hun handel slijten, waarbij hen - hoe dan ook - een lange voettocht wachtte. Het kiezen van de tram was eertijds beperkt tot een standplaats op het voor- of achterbalkon. De vislucht wekte weerzin op en de exploitanten van de tramlijn zonnen op maatregels daartegen. Eind 19de eeuw verscheen een voerman met een simpel open wagentje en een aangespannen paard. Dit werd het ’viswagentje’ genoemd. De voerman wachtte op de open ruimte eind Prins Willemstraat, hoek Badhuisstraat. Het voertuigje was bedoeld voor de visvrouwen en het bracht voor een stuiver verlichting door het nú te kunnen vermijden van een voettocht naar Den Haag. De plek waar het karretje de negosiantes wachtte werd de ‘Haagse Veer’ genoemd. Het wekt verbazing, te horen tot hoe vèr verwijderd negosianten en negosiantes reisden met de trein vanwege hun handel. Op de plaats van bestemming aangekomen begon meteen het ‘uitventen’ van de zeevis. In de haringtijd kreeg haring de voorkeur. Het voordeel was dat dán alles één prijs was. Verliep de verkoop van de haring minder dan verwacht dan ging de prijs met 1centje omlaag; was dit nog niet voldoende dan volgde opnieuw 1 centje want de haring mee terugnemen was geen optie. Liet een negosiante thuis een gezin achter dan was haar oudste dochter - soms zélf nog een kind - in huis als vanzelfsprekend het vervangende gezinshoofd. Had de nogosiante echter een dochter die én 12 jaar oud was én zojuist de lagere school had verlaten, dan moest - dat bleek al eerder - deze voortaan met haar moeder mee op pad. De moeder leerde haar dochter de kneepjes van het vak en voor men het wist had wéér een negosiante het strijdperk betreden; want in de negosie was het steeds vechten voor je plekje. In 1904 ging de haven open en werd de visafslag voortgezet op een der havenkades. Maar het bleef - evenals eerder op het strand - een afslag in de openlucht. Dit verklaren oude foto’s waar negosiantes en negosianten op een der havenkades bezig zijn om de vis te mijnen. Het begrip ‘mijnen’ was afkomstig van de roep: ‘Mijn’, die men liet klinken bij een bod op een partij aangewezen vis. Qua inkoop konden negosiantes zich niet meten met de mannelijke kopers. De vrouwen maakten daarom bij een afslag de afspraak op welk hoopje of partijtje vis een hunner zou mijnen. Na aankoop zouden ze dan zo’n hoopje verdelen al naar gelang het aantal betrokkenen. In 1911 werd een overdekte visafslag in gebruik genomen. Na de Tweede Wereldoorlog bleek het aantal ambulante negosiantes aanzienlijk te zijn gedaald. Weduwen kregen een uitkering en de straatverkoop van vis of haring had geen enkele aantrekkingskracht meer. Een ‘dienstje’ van enkele dagen bij een ‘mevrouw’ samen met een schrale uitkering was nét voldoende om thuis de boel draaiende te houden. Aantallen viskramen en viswinkels welke in de na-oorlogse jaren verschenen namen meer en meer de plaats in van de negosiantes. Enkelen werden nog wel aangetroffen met een viskar of met een bakfiets van waaruit zij vis, dan wel haring, verkochten samen met hun echtgenoten. Ook zijn er nog steeds negosianten die op plaatselijke markten her en der in den lande hun variatie aan vis aanbieden en dit tot genoegen van de beide partijen. Vis raakt steeds meer in gebruik en ze kan de de strijd met vlees steeds meer in haar voordeel doen beslissen.
© Den Haag 2018 Piet Spaans historisch publicist en auteur
<< Vorige
...home Geplaatst op 24-05-2018 en 1234 keer gelezen Like dit 540 Liked