TREURNIS AAN ZEE

Het was rustige en heiige weer, en met nog één dag te gaan zat witte kerst er ook dit jaar niet in. Ik had me voorgenomen het graf van mijn moeder te bezoeken. Mijn vrouw had voor die gelegenheid een mooi kerststukje gekocht. Zoals altijd is zij degene die daaraan denkt. Nog herstellende van een hersenvliesontsteking ging ze dit keer niet mee. Bij het kerkhof aangekomen riep een hoog jongensstemmetje me toe: 'Ome Karel, ik ben bij je mammie geweest". Het was mijn neefje Milan met zijn moeder. 'Dat is lief riep ik terug'. 'Maar we hadden niets bij ons om op het graf te zetten', zei hij enigszins verontschuldigend. 'Dat geef toch niet, het gaat er toch om dat je bij oma bent geweest'. 'Oh ja', knikte hij instemmend. Wijzend op een, door weer en wind aangetaste, grafsteen van drie bij anderhalve meter vroeg het ventje: 'Wie liggen hier"? 'Dat weet ik niet' antwoordde ik, maar het is wel een hele familie. Oh reageerde hij begrijpend. 'Zou je willen dat onze familie ook bij elkaar begraven wordt' vroeg ik hem. Dat leek hem een goed idee. We namen afscheid en gingen ieder ons eigen weg. Op weg naar moeders graf bezocht ik de laatste rustplaats van mijn oude 'kameraad' Jan die op 21 december 2000 op 94 jarige leeftijd het aardse voor het hiernamaals had verruild. Hij vond dat geen probleem. In gedachte zag ik de oude zeeman luidruchtig en met smaak zijn gebakken scharretjes afkluiven die ik altijd voor hem meenam. Ik kreeg een goed gevoel deze rechtvaardige en trotse Scheveninger, die vanaf zijn 13e tot aan zijn 65e op de visserij en de koopvaardij had gevaren, te hebben gekend. Met glimlach zag ik hem weer naast burgemeester Deetman zitten toen deze op 10 mei 1997 in 'De Mallemok' het zwartboek 'Houdt Scheveningen Leefbaar' in ontvangst nam. Na het bezoek aan moeder reed ik, goed gehumeurd, via de boulevard naar huis. Het was het type weer dat bij de maand december hoort en waarvan ik elke keer weer geniet. Voor me reed een auto in een rustig tempo. Ik had geen haast en bleef er achter rijden. Plotseling schoot de auto naar de kant en stopte abrupt. In het voorbijgaan zag ik twee inzittende die wild met hun armen naar elkaar maalden. Tegelijkertijd dook de passagier onder het dashboard Op enige afstand stopte ik en keek in mijn achteruitkijkspiegel wat er aan de hand was. Hetzelfde tafereel verscheen in mijn spiegel, een wirwar van zwaaiende armen en een wegduikende passagier. Er was duidelijk iets mis in die auto. Een jogger die recht op de auto afliep en beter zag wat er zich in de auto afspeelde hield even in om vervolgens toch maar het strand op te lopen. Een ogenblik zat ik in tweestrijd teruggaan of doorrijden. Ik schakelde de auto in zijn achteruit en reed tot naast de auto waar een meisje klappen kreeg van een jongen. Ik bedacht me geen moment en drukte eenmaal op de claxon om de aandacht van de bestuurder te trekken. De jongen keek op en ik beduide hem met handgebaren; 'rustig aan, rustig aan'. De jongen keek me met een verwarde blik aan, knikte vervolgens instemmend en hield op met slaan. Ik vroeg mij af of ik nog verdere actie moest ondernemen of het hiermee zou laten. Het meisje, met behuild en wanhopige gezicht, deed mij besluiten om uit te stappen. 'Dit wordt teveel voor de Marokkaanse jongen' dacht ik. Hij gaat me toeschreeuwen dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien. Toen ik oog in oog voor het opengedraaide autoraam hem vroeg waarom hij zijn vriendin sloeg was zijn reactie eerder verontschuldigend dan agressief. "Ik laat me toch niet door haar op mijn gezicht beuken" was zijn antwoord. Maar je kunt problemen toch ook op een andere manier oplossen antwoordde ik terug. 'Ik wil hier geen moralistisch verhaal houden omdat het morgen kerstmis is, maar je slaat toch geen vrouwen'! De Marokkaanse jongen moet de treurnis in mijn ogen hebben gezien. Inmiddels was de jogger teruggekomen en bleef op een afstandje staan kijken. Een automobilist die was gestopt stond met zijn mobieltje in de hand om waarschijnlijk de politie te bellen. Het meisje schreeuwde tegen haar vriend dat iedereen stond te kijken en dat ze weg zou gaan. 'Dan ga je toch' reageerde haar vriend. Resoluut stapte het meisje uit waarop de jongen, enigszins aangeslagen, haar op andere gedachte probeerde te brengen door haar na te roepen 'dat ze nu wel erg stoer deed'. Het meisje reageerde niet en liep richting het Noorderhavenhoofd. Ik sprak nog een aantal minuten met de jongen die beloofde zijn handen thuis te houden. Ik beëindigde het gesprek, zei hem gedag en realiseerde me dat ik onder het wegrijden een enigszins, voor de situatie, vreemd gebaar maakte door mijn duim omhoog te steken. Bij het havenhoofd zag ik het meisje lopen. Als groet drukte ik kort op claxon. Zonder zich om te draaien stak ze haar hand op om gedag te zeggen. In het voorbijgaan zag ik een flauwe glimlach doorbreken. Karel Kulk Scheveningen, 24 december 2003
...terug ...home Geplaatst op 28-10-2007 en 1031 keer gelezen
Like dit 651 Liked