De Boulogne-logger van Maas: een succesformule. deel 3

De naam van het oude dorp wordt ook die van de nieuwe logger

Het nieuwe schip liep in juni 1866 binnen in de haven van Vlaardingen, dit omdat Scheveningen in die jaren nog niet over een haven beschikte. De logger kreeg het registratienummer SN 1 mee en de naam 'Scheveningen' en hij bracht Maas succes. Dit was voor hem reden, nog in hetzelfde jaar twee nieuwe loggers te bestellen. Deze werden echter niet een opdracht voor een werf in Frankrijk, maar voor een scheepsbouwer in de haringstad bij uitstek Vlaardingen. Twee werven aldaar bouwden elk een schip aangezien ze, in tegenstelling tot de Fransen, over de mogelijkheden beschikten om grotere loggers te bouwen. Het werden daarmee de eerste loggers van eigen bodem en hun lengte zou 21,44 m. worden. Zij kregen de registratienummers SN 2 - met de naam 'Arnoldine Marie' - en de SN 3 - met de naam 'Hollander' - mee. De grotere lengte van de schepen had mogelijk te maken met een in die schepen ingebouwde bun, een extra voorziening waarin bij de eersteling van reder Maas, de SN 1, niet was voorzien. Wanneer men, naast haring, in de winter met de beug (dus met gehaakte lijnen) op kabeljauw of schelvis wilde vissen, kon men de vangst in een dergelijke bun in leven houden. Zo'n bun valt het best te omschrijven als een soort voorraadkast die is opgebouwd op de bodem in het midden van een vissersschip. Hij is aan de bovenzijde waterdicht afgesloten maar via gaten in de scheepsbodem ter plaatse van de bun kan het zeewater vrij daarin instromen. Na enkele jaren werd echter het inbouwen van een bun in de nieuwe loggers voortaan achterwege gelaten. Men liet deze (winter)beugvisserij voortaan over aan de Vlaardingers met hun specifiek daarvoor gebouwde vissersschepen.

De loggerbom als verliezer

Weer had Maas het gelijk aan zijn kant gekregen. Zoals dit al eerder bij het katoenen haringnet het geval was geweest, volgden nu ook andere reders hem na bij de vernieuwing van hun vissersvloot. Het gebruik van loggers nam vervolgens snel toe; na tien jaar - rond het jaar 1875 - waren door de vaderlandse werven al zo'n 94 loggers nieuw in de markt gezet. Aan het begin van de 20ste eeuw telde ons land er al enkele honderden en Scheveningen bezat daarvan ruim een derde deel, namelijk 109 schepen. Daar stonden overigens nog 205 bomschuiten en één loggerbom tegenover. Die loggerbom was een laatste poging van Scheveningse bommenbouwers geweest om het voor hen ongunstige tij te kunnen keren. Na de komst van de loggers was de bouw van bomschuiten namelijk sterk terug gaan lopen. Een Scheveningse werf bouwde daarom een schip dat qua vorm dichter bij de logger zou liggen. Het had een kiel, was aanzienlijk langer dan de oude bom en men achtte de zeilkwaliteiten gelijkwaardig aan die van een logger. Maar het hielp allemaal niet meer; weldra kende Scheveningen evenveel loggers als bomschuiten. En in 1920 waren zowel de bomschuit als de loggerbom bij de rederijen geheel uit de gratie.

Ra wordt gaffel, hout wordt ijzer, zeilen worden motoren

De vissers bleken uiteindelijk niet goed uit de voeten te kunnen met de ra-tuigage van zo'n logger. Het eerdere emmertuig maakte plaats voor een langsscheeps gevoerd gaffeltuig; dit sloot beter aan op de taak van de logger als haringvisser. Ook de drie masten bleken teveel van het goede; weldra ging men over op slechts twee masten. De laatste driemastlogger liep in 1869 af van de werf. Nog in de 19de eeuw verscheen ook de eerste ijzeren logger. Men bleef de houten loggers nog wel enkele jaren bouwen maar rond 1930 hadden ze de haringvisserij op de Noordzee volledig achter zich gelaten. Het duurde nog enkele jaren voordat men begon met de toepassing van stoom voor de voortstuwing van de logger. Nadat men aan het eind van de jaren zeventig van de 19de eeuw - en dit als experiment van een Vlaardingse reder - elders twee ijzeren stoomloggers had laten bouwen ging in 1897 vanuit Vlaardingen de eerste echte stoomlogger de zee op. In 1914 telde ons land naast zo'n 600 zeilloggers al meer dan 40 stoomloggers. De ontwikkeling zette door; in 1901 had Vlaardingen als eerste haringstad de primeur van de eerste motorlogger, zij het met nog een gering aantal aan paardenkrachten. Maar toch, het was opnieuw een doorbraak en weer een stap vooruit. De ontwikkelingen werden even afgeremd door de komst van de Eerste Wereldoorlog. Toen deze echter voorbij was won de motorlogger zeer snel terrein. Na 1930 had de zeillogger voor de haringvisserij voorgoed afgedaan. Tot kort vóór 1970 deden de motorloggers, verlengd en met veel krachtiger motoren, voor de vangst van haring nog steeds dienst. Maar daarna voeren ook zij weg uit het beeld. Wat daarvan de oorzaken zijn geweest? Ja, dat is weer een heel ander verhaal! Geraadpleegde bronnen * Wat is Scheveningen en wat zou Scheveningen kunnen zijn? (1851), auteur onbekend * De houten logger (Technisch vakblad voor den Noordelijken Scheepsbouw, artikelenreeks (1951/1952), Donkersloot, C.H. * De Grootvisscherij op de Noordzee (1895), Hoogendijk Jz. A. * A. de Jong 1877-2002. De Geschiedenis van een bijzonder bedrijf (2002), Jong, A. de, e.a * Vyftig afbeeldingen van Schepen en Vaartuigen (1831), Le Comte, P. * A.E. Maas, een groot man in de visserij (1966), Ligthart, A.G. * Sloepen en loggers, nieuwe scheepstypen voor de aloude Noordzeevisserij (1990), Ploeg, J. * Adrien Eugene Maas (2001), Slechte, Henk * Geschiedenis van Scheveningen, dln. I en II (1926), J.C. Vermaas
© Piet Spaans 2009 historisch publicist en auteur Den Haag Holland
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 10-04-2009 en 1110 keer gelezen Like dit 805 Liked