De Bloedpoort deel 11

Hoe (over)leefde men in de ‘Bloedpoort?’

Wonen in een hofje: nu druipt de romantiek er van af. Maar vroeger was deze ver te zoeken. Men vocht om te overleven; of men had het vechten opgegeven en men wachtte. Maar wachtte op wat? Want niemand zag je staan, niemand telde je of had aandacht voor je want je was niks! Toch ging ook in de ‘Bloedpoort’ het leven door: men sliep en at voor zover er die dag te eten viel. Men trouwde, verwekte en baarde kinderen. Men stierf en treurde; daarna hernam het leven zijn loop. ‘Openbare toiletten’ Wanneer men via de ingang de ‘Bloedpoort’ was binnengetreden kwam men, rechtdoor gaand, op een wat breder, open gedeelte. Op dat bredere vlak – en wat heet open! – vond men de algemene pomp, bedoeld voor álle bewoners. Later werd deze vervangen door een kraan, meer vooraan in de poort. Verder trof men op dat open gedeelte een wrak, houten bouwseltje aan. Daarin waren meerdere w.c.’s aangebracht. Het ging daarbij om smalle houten hokjes waarin onder de eveneens houten zitgedeelten – met daarin een gat – tonnetjes waren geplaatst; deze werden nu en dan geleegd. De hokjes hadden gammele houten deurtjes die meestal onvoldoende sloten; later kwamen er toiletpotten. Bewoners moesten wel van die w.c.’s gebruik maken; in hun huisjes waren ze niet voorhanden. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken hoe onhygiënisch een en ander was. Het schoonmaken was de taak van een oude man die men ietwat ironisch de status ‘burgemeester van de ‘Bloedpoort’’ had verleend. Later meer over deze oude man – Maarten Toet – die door zijn medebewoners ‘Snuitje’ of ‘Maarten Snuit’ werd genoemd. Zoiets deed men niet voor niets; in diezelfde poort woonden nog diverse gelijknamige nazaten. En bij een te algemene naamsaanduiding kon onder hen verwarring ontstaan. Na het brede gedeelte trof men in het hofje smalle zijtakjes met opnieuw povere huisjes. Eén kamertje, één zoldertje Vanuit het straatje stapte men meteen de kamer – feitelijk kamertje! – van een woninkje binnen. Er was geen halletje of portaaltje; men stond meteen midden in het volle leven. Want het was er zowel vol als met leven. De kamervloer lag wat lager dan de straat en regen was dan ook altijd een vijand. In zo’n kamer speelde zich alles af wat mocht worden gerekend tot de dagelijkse beslommeringen van een moeder met een gezin. Op een kachel of op een fornuis werd gekookt. Er was geen aanrecht of een gootsteen (want geen kraan!); improviseren was dus het eerste vereiste. Een afwas werd dan ook gedaan buiten voor het raam naast de huisdeur en dit op een tafeltje of op iets wat daarvoor moest doorgaan. Met een kachel of fornuis, een tafel, enkele stoelen en soms een bergkast was de kamer vol. De grootste, bij onderzoeken gemeten, kamer was 3.25 bij 4.50 meter. Afmetingen als deze waren eerder uitzondering dan regel. Vraag bij zo’n kamer niet waar de spullen bleven. Het huisje telde geen kasten dus vermoedelijk lag alles ergens opgestapeld op de kamervloer of tijdelijk in de bedstee. Het is eenvoudiger te antwoorden op de vraag waar de kinderen bleven. Men bonjourde die overdag gewoon het huisje uit. In het beste geval gingen ze – zoals Rinus Toet, de kleinzoon van de ‘burgemeester’ mij vertelde – naar opa en opoe Toet die in het hofje aan de overzijde woonden. Hun huisje was wat groter en omdat ze maar samen waren konden zij aan enkele kleinkinderen onderdak verlenen tot het hun bedtijd werd. Soms bleven de kinderen bij opa en opoe slapen. Hadden kinderen dergelijke uitwijkmogelijkheid niet dan zochten zij hun vertier langs de straat. Eten in eenvoud… Het zal duidelijk zijn hoe vol zo’n kamer was wanneer er zoveel kinderen rondscharrelden. Bij een gemeentelijke telling trof men een gezin aan met tien kinderen. Hoe men in zo’n huisje tot eten kwam laat zich raden: zittend op de grond met de ruggen tegen de muur. Van serviesgoed of bestek was nauwelijks sprake; het bestek was een handje met vijf vingers. De vloer of de tafel verving het serviesgoed. Het brood was niet voorzien van boter en beleg. En het warme eten was het toppunt van armzaligheid. Vlees en zelfs spek was te kostbaar. Soms was afsnijdsel, een samenraapsel van restjes worst en van wat een slager niet kon gebruiken, een alternatief. Gedekte tafels waren ondenkbaar dus, voor zover het aantal borden dit toeliet, kreeg men een kwak praksel van een stamppot op het bord en ging men zitten waar een plek vrij was. Bij gebrek aan een vork was altijd wel een lepel voorhanden. Slapen op het zoldertje De bedstede in de kamer was bestemd voor de ouders; de kinderen gingen ’s avonds het laddertje op naar een zolder waar geen verlichting was. Want men kende er geen electriciteit, geen waterleiding en geen gas. Electriciteit is in latere jaren alsnog bij sommigen in gebruik gekomen. Twee of meer kinderen sliepen in één bed. Pyjama’s of nachtponnen kende men niet; de bovenkleding ging uit en men schoot onder dekens of onder een jas. Want ontbraken de dekens dan dekte men zich toe met jassen. En door het niet afgeschotte dak kierden de pannen: wind, regen en sneeuw hadden er vrij spel
© Piet Spaans 2014 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 09-06-2014 en 1693 keer gelezen Like dit 907 Liked