De Bloedpoort deel 16

De ‘burgemeester’ van de Bloedpoort

Blijkbaar heeft een gemeenschap een autoriteit nodig, iemand die – schijnbaar een gelijke – toch een positie bekleedt die hem boven anderen doet uitgroeien. In het ons bekende buurtje gold dit ook; men had daar Maarten Toet die als de ‘burgemeester van de Bloedpoort’ werd beschouwd. Hij was een handelaartje in haring en vis. Op zomerse dagen liep hij naar Den Haag. Hij droeg dan op het hoofd een vaatje met dertig à veertig haringen; hij ventte die daar vervolgens uit. Bovendien zette Maarten in de zomer haringen in het zuur; samen met zijn vrouw verkocht hij die later op het strand. Blijkbaar was Maarten Toet het aanspreekpunt in de poort; wellicht vandaar die ‘eervolle’ benaming. Een vuurhuisje als extra Rinus, een kleinzoon, vertelde mij over zijn opa en opoe Toet. Deze woonden tegenover het huisje van zijn ouders. En voor de duidelijkheid: de oudste broer van onze verteller was Maarten Toet van café ‘’t Snuitje’, bijna grenzend aan de Tweede Binnenhaven. Opa en opoe Toet woonden in de ‘Bloedpoort’ op het huisnummer 182. Samen met het belendend pandje op 184 waren deze woningen de enige wat grotere huisjes ter plekke. Ze hadden wat extra’s in de vorm van een portaaltje en een achterplaatsje of wat daarvoor moest doorgaan. Men had ook een aparte kookgelegenheid: een zogenaamd vuurhuisje. Zeehondje Opa Toet verkocht haring; maar wanneer de haringtijd voorbij was verkocht hij ook vis. Hij bezat een tweewielig handkarretje zoals dit destijds bij vishandelaren regel was. Aan de haven kocht hij schol, schelvis of kabeljauw; de laatste waren wel eens wat aan de dunne kant. Geen bezwaar! Opa blies met een rietje de vis op tot ze wat dikker werd. Ooit hield hij op het achterplaatsje een zeehondje dat daar rondspartelde in een teil of in een kuip. Hij nam af en toe, wanneer hij in Den Haag zijn handel ging slijten, het zeehondje mee. Het ging dan in een kuip die op het handkarretje werd gezet, aldus Rinus. Terug naar de behuizing van opa en opoe; aan de achterzijde grensde hun plaatsje aan de panden van de schelpenvisser Vrolijk; deze stonden langs de Marcelisstraat. In opa Toets achterhuis trof men een vuurhuisje aan zoals men dit in oude pandjes vaker tegenkwam. Het ging om een stenen stookplaats waarboven, aan een ketting met een haak, een grote ijzeren pot hing. Daarin werd, boven een open vuur, het eten gekookt. De brandstof die men voor het vuurhuisje gebruikte was hout of turf. De andere bewoners hadden geen vuurhuisjes; zij kookten in de kamer op een kachel of op een fornuis. Wc’s schoonmaken Of de oude Toet visser is geweest blijft onduidelijk; opoe Toet droeg wél klederdracht. Maar ze had geen zilveren hoofdijzer; dat was verkocht wegens geldgebrek. Zij hield de wc’s van de poort schoon en ze was verder werkster bij de drogist Weber. Een houten loodsje met daarin de wc’s stond op een open ruimte tussen het huis van de grootouders en het pandje met huisnummer 170. Het hofje telde volgens Rinus twee blokken met zes wc’s die tegenover elkaar in de loods waren opgesteld. Officiële gemeentelijke gegevens vermeldden een hoger aantal. De wc’s waren, naast elkaar gelegen, elk van elkaar gescheiden door middel van een houten wand. Men kwam de loods binnen via een buitendeur. Die was afsluitbaar en de sleutel was in het bezit van opa Toet. Later lijkt de situatie te zijn gewijzigd en waren de wc’s ongelimiteerd toegankelijk: openbare toiletten dus in de ruimste zin van het woord! Niemand beschikte over een eigen wc; daarom had men voor de kleine behoeften een po voorhanden. De inhoud werd ‘s ochtends in de wc‘s – of als niemand het zag in het straatje zelf – geloosd. Het hofje telde twee pompen, de ene achterin, de andere meer in het midden ter hoogte van de woning van de familie Toet. Een van de pompen was steeds defect; reparaties daaraan werden niet meer verricht. Later kwam er één kraan; men vond deze aan de buitenmuur van een der eerste huisjes van het hofje. Ingestort dak De grootouders verhuisden later naar Den Haag en de ouders van Rinus trokken in hun woninkje. Hoe oud waren die huisjes op 182 en 184? Heel oud volgens Rinus: ‘Ze viele van rottegheid in mekander!’ En dat klopt want terwijl de kinderen, waaronder Rinus, op een dag op hun achterplaatsje speelden stortte het dak van het huisje in. Rinus vertrok nadien samen met het hele gezin naar het Haagse Frederikshofje waar opa en opoe Toet al eerder waren beland.
© Piet Spaans 2014 historisch publicist en auteur Den Haag Holland http://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_Spaans
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 09-06-2014 en 1742 keer gelezen Like dit 920 Liked