Aai Afhouder van Scheveningen. deel 2

Voorzichtig begon Aai naar achteren toe te schuiven hopend dat Trijntje het niet zou merken. Hij voelde zich zo rood als een pas gekookte Kreeft worden, en met een diepe niet aflatende ijver begon het diep van binnen ook nog in hem te gloeien. Terwijl Trijntje steeds verder op het bewijs van Aai zijn opwinding af schoof. Aai op zijn beurt probeerde met alle macht te verhinderen dat het zo ver zou komen. Maar op een zeker moment was het einde van Aai zijn vluchtweg toch genaderd. En nu begon Trijntje ook nog aan zijn oorlelletjes te likken, waarbij ze zachtjes in Aai zijn oor kreunde. “Trijn vroeg Aai stamelend aan haar heb je pijn schat?” Verwoed proberend zijn achterste zo ver mogelijk naar achter toe op te schuiven, zo dat Trijntje niet zou merken wat er met Aai daar beneden aan het gebeuren was. Maar de rugleuning van de stoel hield hem nu onverbiddelijk tegen. “Kom schat van me fluisterde Trijntje in zijn oor, laat 'et je maar gebeure 'oor schat van me.” Ze pakte Aai zijn hand, en legde die op haar onderbuik die ze ver omhoog drukte. Aai begon verschrikkelijk te trillen zonder dat hij het stoppen kon, zijn Hart bonkte in zijn keel die kurk droog werd. Verwoed begon hij te slikten om dat droge gevoel kwijt te raken. Uiteindelijk belande hij hijgend met Trijntje op de grond, en ze begonnen elkaar wild zoenend uit te kleden. Toen Aai bij Trijntje naar binnengleed, was het of hij in een schitterend vuurwerk van de heerlijkste gevoelens die hij nog nooit in zijn leven ervaren had belande. En aan de lange zuchten van het ultieme genot die ze tijdens hun paringsdrift slaakten leek geen einde te komen. Toen ze in elkanders armen op die harde vloer in dat kleine kamertje van Trijntjes zus lagen na te genieten, was er bij Aai veel verandert hij was nu een man geworden. Trijntje keek hem met haar blauwe ogen liefdevol aan, en fluisterde in zijn oor ”wat ben ik toch gelukkig met jou Aai” en ze zoende hem teder over zijn gezicht. “Je ben nou vor altijd van mij Aai onze liefde zel altijd blijve bestaan,” ”En mocht je daar waar dan ook ooit an twijfele kik dan naar bove Aai? en je zel me zien als ik naar je roop blijf me vor eeuwig trouw.” “Dat zel ik doen Trijn maar ik ouw zo veul van je, dat ik je wel nooit an de hemel zel zien verschijne schatje van me,” en hij trok haar stevig tegen zich aan. “Dat is nou typie,s Trijntje dacht Aai” altijd â ze wel van die vreemde uitsprake waar hij niks van begreep. Hij zwaait nog een keer naar wat hij denkt dat Trijntje moet zijn, en voelt een fel heimwee naar haar in hem omhoog komen borrelen. Als de wal zo vervaagt is dat er niets meer te zien is wat maar enigszins op Trijntje lijkt. Gaat Aai de Kombuis in om met Joop van Piet van lange Griette,” die rijpschieter is een praatje te maken. Er staat een aardig zeetje en de Johanna Maria bokt er aardig met de wind op de Kop tegen in. In de Kombuis zit Joop als een vatendoek tegen het schot van de Motorkamer aan, zijn kiel zit onder de kots dat langzaam op zijn broek druipt. Aai ruikt de weeïge zoete lucht van de Gasolie die uit het gat van de Motorkamer de Kombuis in komt drijven. De oorzaak van Joop zijn zeeziekte weet Aai. Hij draait het Gas onder de koffieketel die staat te borrelen lager, en buigt zich over Joop heen. “Ga effe mee naar buite an dek Joop? dan kom je weer bij de mensen” zegt hij. “Laat me maar dood gaan Aai, of gooi me maar over boord,” en hij begint hevige kotsbewegingen te maken. Maar daar zijn maag al lang leeg is van al dat gekots komt er alleen nog maar bitter smakende gal uit zijn maag omhoog. Dat langs de hoek van zijn mond op zijn al vol gekotste kiel druipt, een zurige lucht in de Kombuis verspreidend. Aai pakt Joop beet slaat een arm om zijn nek, trekt hem omhoog, en sleept hem het dek op. Daar laat hij hem onder de boot zakken waar Joop als een zoutzak blijft liggen. “Zo Joop, zegt Aai hier heb je frisse lucht genog dunkt me, zo kom je misschien een beetje bij de mense man.” Het enige geluid wat Joop geeft zijn lange gierende kotsgeluiden zonder dat er nog wat uit zijn maag omhoog komt. Als Aai zich omdraait staat de Ouwe achter hem. “Zo Aai je ben goed bezig zie ik, ken jij effe koffie zette zeun? Want met de Rijpschieter is het nog niks 'edaa’n” “Je ken toch wel koffie zette Aai?” vraagt de Ouwe. “Ja Maart ik 'eb al een paar reize 'emaakt met Kees van Jannus Chagerijn, en daar 'eb ik veul op éstoke.” “Want Jantje van s, Here Gulheid, de Rijpschieter was toen ziek, en most naar het Ziekenhuis om geopereerd te worre an zijn blinde darm.” “Hij kon daarna weer goed zien zee die teuge me toen ie weer an boord terug kwam.” “Ik zag dat Trijntje van ,Joor de hoge rug,” bij je an de Wal sting Aai ,t is goed an met jeulie zag ik, ze ziet er aars goed uit zeun die Trijntje van jou.” “Zeker wete ouwe” zegt Aai, en hij gaat de Kombuis in om voor de Koffie te zorgen. Hij zet het gas onder de ketel weer hoger, en het water begint gelijk weer te borrelen. Dan pakt hij de koffiebus uit het kastje boven de gootsteen, en begint de Koffie in het borrellende water te scheppen. Als het genoeg is doet hij het deksel op de koffie bus, en zet hem in het kastje terug. Pakt de zoutbus, en strooit tussen duim en wijsvinger wat zout in de koffie ketel. ”Zo dat ken effe goed trekke” denkt Aai, en hij zakt het Achterin in om het Koffie keteltje van de mensen die achterin verblijven op te halen. Boven vult hij het keteltje uit de grote ketel ,en brengt het naar beneden. “Dank je Aai” zegt Piet de Stuurman tegen hem jij word nog un goeie visserman zeun, misschien wel Schipper op een Logger.” “Nou nee Piet” zegt Aai “ik ga de Coaster op ik wul Machinist worre.” “Op zo,n Kuster leir je maar slechte dingen Aai daar wor je 'iet beter van” zegt Piet. ”Dat zel dan wel Piet maar ik doe het toch maar, as ik zeuventien ben ga ik eist in Schevening naar de monteurs school, en as ik me,n papiertje 'eb ga ik de kustvaart op.” ” Nou eet ze manne” zegt Aai de trap naar het Kombuis opklimmend. Hij pakt de Koffieketel van het zwarte vette Fornuis, en stapt het dek op. De Rijpschieter ligt nog steeds onder de boot zo als Aai hem daar heeft neer gelegd. “Ik kom je straks wel hale Joop want 'et word zo wel een beetje te koud, dan ken je een schone Kiel an trekke” zegt Aai. “Laat me maar legge Aai zegt Joop met een onduidelijke stem, zijn hoofd in ze,n eigen kots draaiend. “Gooi me maar overboord o Moeder ik ben zo zi'ééék was ik maar bij je 'ebleve.” Aai loopt naar voren en roept in de Kap naar beneden, “wul iemand effe de ketel anpakke asjeblief?” “Laat maar zakke ofhouwer,” roept Gerrit van Kolle Ketje naar boven, en pakt de Ketel van Aai over. Als Aai beneden komt staat Job de Rechtsgeleerde in zijn roodbaaien ondergoed, zijn zwarte zak uit te pakken daar bij gekke bekken trekkend. Eerst denkt Aai dat hij dat voor de lol doet maar later blijkt dat hij wat hij ook doet al is het een ton kuipen altijd van die gekke bekken staat te trekken, zonder dat hij er zelf erg in schijnt te hebben. “Zo ofouwer zegt Job” met zijn hoofd schuin naar Aai kijkend “van wie ben jij der ien zeun?” “Ik ben der ien van me,n Vader en Moeder Job,” zegt Aai. “Je gaat toch 'iet brutaal worre hé?” vraagt Job Aai dreigend aankijkend. “Nee dat 'iet Job maar ik 'oof je dat 'iet te vertellen as ik 'et 'iet wul, maar as ik je der un plezier mee doe.” “Ik ben der ien van Betje van Jans de courant, en m,n vader is Dolle Aai ben je nou gerust.”” ”Ik vraag 'et je maar 'oor zeun, zegt Job op verzoenende toon tegen Aai 'et is non ienmaal de geweunte op Schevening, niettan?” “Ik weet 'et Job alleen vin ik 'et een rare geweunte 'oor.” “Ik vin dat tie gelik 'eb Job” zegt Teun de Stinkei “ ammaar dat rare gevreag van wies ben je der ien,” “Jea dat begrijp ik wel Teun” zegt Job “'et valt ok iet mee als je mot zegge ik ben der ien van De Stinkei.” “Kom op manne zegt Aai van Wullefie” die ziet dat het de verkeerde op gaat, “late we der over opouwe voor we nog reuzie met mekaar krijge, dear schiete we ok iet veul mee op, niettan? Als de mannen gegeten hebben begint Aai de lanen[vloer] van het foxel met een klein bezempje aan te vegen. “Ze hadde zo,n ding wel un stukje groter magge make” denk Aai zo schiet 'et ok iet op.” Als hij klaar is schept hij de troep de vuilbalie in, “nou vuilbalie denkt Aai daar 'ebbe ze ok niks te veul bij 'ezeid,” In de balie ziet Aai een vieze stinkende brei van koffiedik een paar klodders pap van die middag, een zooitje Haring graten versierd met Haringschubben, en de ouwe koffiedrap van zo net drijven. Aai draait zijn hoofd weg van de stank pakt de vuilbalie op en klimt de trap naar het dek op. De Johanna stoomt met de wind even op stuurboord boeg, zwaar slingerend diep de golven in duikend. Terwijl slirsen water over de bak het dek op gieren. In de wind varende logger. Aai hoort het boegwater sissend langs de boeg glijden. Onder de bak wacht hij op een gunstig moment om de Vuilbalie te legen. Als de boeg omhoog komt kiept hij de inhoud van de vuilbalie overboord, maar ojee had hij dat nou maar niet gedaan. Met een rotgang komt een gedeelte van de troep uit de balie naar Aai terug, de vieze stinkende troep vliegt in zijn gezicht en op zijn kiel.”Getver de getver” brult Aai en hij begint zijn gezicht met zijn rode zakdoek die hij uit zijn broekzak haalt, zo goed al dat gaan wil schoon te vegen. Op de brug staat ,Jan van Ka Kranzinnig,” die met Job ,De rechtsgeleerde,” de wacht loopt zich rot te lachen. “Dat was de verkeerde kant Aai, schreeuwt hij je a de are [andere] kant motte 'ebbe zeun.” Woedend gooit Aai een puts in het water om de vuilbalie om te spoelen snel wil hij hem weer ophalen voor het putstouw strak komt te staan. Maar Aai heeft zijn dag niet vandaag met een ruk komt het putstouw strak, en Aai kreunt het uit van de pijn het lijkt wel of zijn arm uit zijn lijf gerukt word. Eindelijk krijgt hij de puts uit het water zet hem snel aan dek en begint zijn pijnlijke arm in het rond te draaien. Job die met een sprint van de brug af komt om onder de bak te zijn voor dat de boeg van de Johanna weer in een aanstormende golf duikt. Neemt de puts met water, en spoelt de vuilbalie voor Aai uit. Hij slaat daarna behendig nog een puts water die nog een keer de vuilbalie in gooiend. “Zo zeun zegt hij die is weer schon alleen mot je em de volgende keer wel an lei lege dan heb je geen last dat je die vuile troep over je heen krijgt.” ”Ik zel der an denke Job” zegt Aai, pakt de vuilbalie, en zakt het foxel in. Als Aai de andere morgen gepord word is de wind helemaal gaan leggen het is Blackgeil boven. Hij wipt zijn kooi uit schiet in zijn klompen pakt zijn mok van tussen zijn bultzak vandaan schenk hem vol met koffie, en gooit een paar flinke scheuten melk uit de Friesche Koe er in, die naam heeft Aai het blikje Friesche vlag melk gegeven. Hij roert de hele handel met een eetlepel door elkaar en neemt dan een flinke slok uit de mok, ondertussen gulzig in een gevulde koek happend. Joop de Rijpschieter ligt nog steeds in zijn kooi, en word door Arie flink door elkaar geschud. Kom der non maar is uit Rijpschieter roept hij maar dat is Joop helemaal niet van plan. Hij kreunt wat en blijft liggen waar hij ligt. Als Zier beneden komt trekt hij samen met Arie de Rijpschieter zijn kooi uit. “Voruit man zegt Zier stel je 'iet zo an met dat weer gaan alle Dominees nog vare.” “Je mot dalek met de Jongste, en de ofouwer de blaze na kikke, of ze nog hard benne dan ken je gelik de zachte oppompe vor as we van middag gaan schiete.”[ De vleet overboord zetten] “Zouwe we vanmiddag dan al gaan schiete Zier? Vraagt Aai we benne toch murrege pas op de Visserij?”De Ouwe zeid dat hij vanmiddag een poging wul wage ofouwer je weet maar nooit waar de Haring zit zeid ie.” Na pikeet [koffie drinken] gaan de jongens van de neteploeg met de blazen aan de gang. Met vier blazen tegelijk in zijn handen komt Aai van de blazen krebbe de last opgezeuld. Waar Huib, de zachte geholpen door Joop de rijpschieter weer op pompt. Met een tang trekt Huib de houtenplug uit het bovenhout, en steekt het mondstuk van de pomp in gat van het hout en pompt net zo lang tot de blaas weer hard genoeg is. Aai neemt de harde blazen op en gooit ze voor de krebbe, waar er al een berg op gepompt op een hoop liggen. “Kom rijpschieter zegt Huib, doe ok der is wat man? Aars 'ael jij de blaze maar uit de krebbe, dan ken Aai me 'ellepe met oppompe, want zo as je 'et non doet 'eb ik ok iet veul an je.” “Ik 'elp je toch man” zegt Joop. “Nou 'ellepe wat jij 'ellepe noemt zegt Huib, op zo,n menier komme we nooit klaar.” Als Aai weer vier zachte blazen op de last heeft gegooid pakt hij vier opgepompte blazen van de hoop die op de last liggen, en gooit ze boven op de stapel die al gedaan zijn. Twee blazen glijden tussen de verschansing en het dek in maar de laatste twee stuiteren overboord, en verdwijnen vrolijk dansend snel naar achteren weg. “Teun brult Aai naar achteren wijzend, der legge twee blazen in 'et majem.” Teun begint de Johanna gelijk op koers terug te leggen, en Maarten de schipper die in de kaartenkamer bezig was neemt het roer van Teun over. Die komt van de brug pakt de penhaak uit het want, en gaat voor op staan kijkend naar de blazen die niet zo ver weg meer, op het zeetje liggen te drijven. Als ze de blazen dicht genoeg genaderd zijn slaat de ouwe achteruit. En zachtjes komen de twee bazen langs de Johanna drijven. Waar Teun ze handig met de penhaak uit het water vist. “Zo zeun zegt hij tegen Aai kik in het vervolg wel een beetje uit wat je doet é we wasse nog 'iet an 'et schiete 'oor.” “En as 'et wel zo was dan motte die blaze wel met een steek op 'et blaze touw vast 'emaakt worre.” “Ik kon der echt niks an doen Teun, zegt Aai voor ik er erg in a lagge ze in het majum.” Als Teun weer terug op de brug is gaan Huib, en Aai samen verder met de rest van de blazen. De Rijpschieter is de Kok in het kombuis gaan helpen want straks moeten de mannen een warme prak hebben. “Zo Aai zegt Huib we benne klaar zeun effe de leste met ze twieë de krebbe in gooie, en 'et is gebeurd met de koopman.” Als ze de blazen in de krebbe gegooid hebben zet Aai de stangen in de ogen, en spant het blazennet er over heen. Na dat ze gegeten hebben verzameld Aai met de rijpschieter de vuile eten schaaltjes, die ze in een puts gooien. Waarna de Rijpschieter ze mee naar achteren neemt, om ze af te wassen met de ketel water die de kok al voor hem op het Fornuis heeft gezet. Als Aai klaar is met het foxel, en nu de vuilbalie wel aan de goede kant van de Johanna heeft gedumpt. Gaat hij naar de WC de enige rustige plek op het schip. Hij draait de knevel vast pakt het mapje wat hij van Trijntje heeft gekregen onder zijn kiel vandaan en doet het open. Met een lachend gezicht van af de foto die in het mapje zit kijkt Trijntje Aai aan, hij krijgt het er zo waar warm van. En zo blijft Aai een poosje met zijn broek aan op de Wc zittend naar de foto van zijn liefste Trijntje zitten staren. Als Aai zo een poosje naar Trijntjes foto zit te staren word er heftig op de deur gebonsd en schreeuwt Job. “Schiet je een beetje op ofouwer ik wil ok uit de brook [ broek] of blijf je daar soms weune.” [wonen] “Ik kom al Job”” roept Aai de foto van Trijntje snel in zijn zak duwend. “Een mens ken nog geen eens rustig op 'et schijthuis zitte” denkt hij de knevel van de deur los draaiend. “Ik ga maar is effe op de brug kikke” denkt hij en klimt het ijzeren trapje naar de brug op. Als hij boven is kan hij het niet laten om even door het openstaande luik van de koelkast de Motorkamer in te kijken. Gebiologeerd kijkt hij naar de op en neer gaande klepstoters, en de klapperende draaiende riemen. “Ik zel toch es an Rinus vrage of ik un keertje in de Moterkamer mag kikke” denkt Aai het stuurhuis binnen stappend. Waar de Stuurman met Teun aan het roer de wacht hebben. ”Zo ofouwer kom je effe kikke hoe 'et er 'ier an toe gaat?” vraagt Piet aan Aai. “Jea Piet je mot alles 'ezien 'ebbe niettan?” “En hoe bevalt 'et vare je zeun ken je al un beetje wenne?” “Dat gaat me wel lukke Piet.” “Daar twijfel ik ok iet an Aai” zegt de ouwe die net de kaartenkamer [ Als de ouwe er in stond kon er niemand meer bij zo klein was dat Hok] uit komt. “We gaan na Pikeet an schot Piet” zegt hij tegen de stuurman “dan kenne de Jonges de boel al vast klaar gaan zette.” Word er 'ier dan wat 'evange Maart?” vraagt Piet. “Dat weet ik 'iet Piet maar je weet 'et maar nooit é.” Na het pikheet zit de hele bemanning te wachten op schot is te boord. “Je 'oof non geen vel [ schoot van rubber om niet nat te worden] voor 'oor Aai” zegt Huib “alles is nog droog, en de blaze zeker je mot ze alleen maar achter de kok ze,n kont op stapele, en die steekt ze dan wel op 'et blazetouw. Dan horen ze de Motor langzamer gaan draaien, en de Ouwe “schot is te boord manne” roepen. Iedereen stommelt de trap naar boven op, en een paar motrozen gaan op de voorplecht staan pakken de takel van het voorroer vast en laten het zakken. Als dat gebeurd is zet de Schipper de stuurtakels vast. “Zo zeun, zegt Klaar de Kok, tegen Aai blijf jij maar bij me staan ,en zurg dat ik genog blaze 'eb om ze op te steke.” “Dat doe ik Klaar” zegt Aai en hij gaat tussen de opgestapelde blazen op de last staan. Als Aai naar boven in de Brug kijkt ziet hij Rinus de Monteur achter het roer op de brug staan. De ouwe bij het voorroer staande, kijkt naar de boven hem wapperende schietvlag. Even is het doodstil, en wachten ze op een seintje van de ouwe om met het schieten van de vleet te beginnen. Als de schietvlag recht naar achteren staat roept hij” paaie maar manne, en de Johanna begint langzaam achteruit te varen. Schieten vleet Zes matrozen beginnen de netten uit het ruim omhoog te trekken die ze over de op de verschansing staande schietrol in zee gooien. De Stuurman steekt een seizing bij iedere Muis [ een om de rijp gedraaide wikkeling van bruine bendel ] op de Rijp. Als de Rijpschieter die in de rijpkee zit om op te letten dat de rijp niet besnijd Muis roept. Zo gauw als hij de muis op de rijp in de smiesen krijgt . Maar na een tijdje horen ze de Rijpschieter niet meer waarschuwen dat er een Muis aankomt. “ Slaap je soms Rijpschieter?” schreeuwt de Stuurman naar beneden de Rijpkee in. “Muiiis” begint de Rijpschieter in eens weer te schreeuwen. “Piet 'eb Joop weer wakker 'emaakt zeker wete denkt Aai, op zijn gemak de blazen rond de Kok in de krebbe opstapelend. Die ze op zijn beurt de blazen handig op de blazen touwen steekt. Aai houd goed in de gaten hoe de Kok dat doet, en na dat ze de eerste halve Vleet geschoten hebben vraagt hij “mag ik ter nou een paar doen Klaar?” “Daar zelle we nog maar effe mee wachte Aai zegt die, maar over een poosje mag je 'et probere as de Ouwe 'et goed vind tenminste.” Ondertussen trekken nog maar vier man de Vleet omhoog om dat het bakboordruim waar de eerste halve vleet in lag leeg is. Na dat het laatste net voor de boeg wegdrijft gaat de Rijp naar voren toe de Kluis in, en word dan belegt op de grote Bolder die voor op het dek staat. Als dat gebeurd is trekken de matrozen het voorroer weer naar boven toe. “E Ofouwer” zegt de Ouwe tegen Aai. “Je mot non nog effe de zege over ons werk vrage zeun.” Daar Aai zijn Vader ook schipper is en hij menig reis als Prenter meegevaren heeft, weet hij precies wat hij moet doen. Hij loopt naar de Schietrol toe doet zijn Pet af en houd die met een vroom gebaar tegen zijn borst gedrukt, en daarbij ook nog een vroom gezicht trekkend. En dan klinkt zijn heldere jongensstem over het dek. “Geschote met vlijt vrage wij u o Heer Zege op onze arrebeid, Amen,” zegt Aai zijn pet weer op zijn hoofd zettend. Vleet met uiterjoon. Daarna gaat de Neteploeg de last inzetten voor als ze s,nachts gaan halen. Aai sleept met Huib de lastplanken naar de Last waar de twee Oudsten jongens van de Netenploeg op de nummering kijken, waar ze de planken moeten inzetten. Terwijl Aai en Huib de Koksrol tussen de Krebbe,s hangen en het wandenet opzetten. Dan pakt Aai de laatste blazen die nog in de Krebbe liggen, en gooit ze de blazenkrebbe in. Op de Last is de stuurman bezig de zijden spek te zouten zodat ze niet zullen bederven. Met zijn mes snijd hij diepe voren in het spek, en strooit er rijkelijk zout over. Wit van het zout gooit hij ze dan weer in de ton terug. Want als het rantsoen vers vlees voor ongeveer vijf dagen op is krijgen ze iedere middag een achtje uitgebakken spek dat zo zout als brem is bij de prak opgediend. Aai eet geen spek dat vind hij niet te eten dan maar liever een 'ebakke arinkje der bij is Aai zijn motto. Als de spek gezouten in de ton zit gaan ze naar beneden om te eten waarna de wacht op gaat. Iedereen die geen wacht heeft gaat te kooi want om 1 uur die nacht is het halen geblazen. “Je weet maar nooit wat ter vannacht in zit zeun” zegt Job tegen Aai. “ 'et zel wel geen 15 last [ 1 last was 17 vaten]] worre” Job zegt Gerrit “maar je weet 'et iet é, we gaan nou maar lekker Kooitje pape [ gaan slapen] dan benne we uit érust als we veul vange niettan?” Aai ligt achter over in zijn kooi na te denken over wat hij tot nou toe allemaal heeft mee gemaakt. En komt tot de conclusie dat het best nog wel meevalt maar toch ga ik later de Kuster op zeker wete denkt hij. Dan draait hij zich om met zijn gezicht naar het schot toe, pakt het mapje met de foto van Trijnje van zijn kooiplank. Maar kijkt eerst nog even door de kier van de roodbonte gekleurde gordijntjes die voor zijn Kooi hangen het foxel in. Maar alles is stil iedereen ligt te lezen of probeert wat te slapen. Dan haalt hij Trijntjes foto te voorschijn en kijkt naar haar lachende gezicht. “ “Ik hoop dat we weer gauw binne benne Trijn zegt hij zacht tegen de foto.” “Meid wat 'ouw ik toch veul van je en wat mis ik je toch.” “Als ik op de Kuster as Machinist vaart mag ik je mee an boord neme schat, en dan kenne we altijd same zijn.” zegt Aai verliefd tegen de foto. Hij doet de foto na hem eerst zacht met zijn lippen beroerd te hebben in het mapje terug en legt het tussen de bladzijden van een Boek. Aaikee geheten wat hij van zijn Meue Ka te leen gekregen heb. Het gaat over de belevenissen van een Afhouder op een Zeillogger.Met zijn gezicht naar het schot toe liggend denkt hij aan Trijntje en in gedachten ziet hij haar diep blauwe ogen die hem aankijken Aai lacht in zijn slaap, en wil Trijntje beetpakken maar net voor dat hij haar te pakken heeft. Hoort hij een krijsende stem roepen, “Pikhéééét manéééé!!!!!!! halé, halééé haléééééééé!!!!!!!!!!!!.” Aai schiet overeind doet zijn kooi gordijn open, en ziet Teun de Stinkvis de koffieketel op de Kachel zetten terwijl hij weer begint te schreeuwen dat het Pikeet, en halen is. “Hé Stinkvis” vraagt Job “ken 'et iet wat minder man ik schrik me zo wat dod[ dood].” “Kompt mooi uit Job zegt Teun een dooie Rechtsgeleerde houd tenminste z,n kop of zeg ik maar wat.” Even later zit iedereen al koffie drinkend zich gereed te maken om de Vleet te gaan halen. De Matrozen die aan het want moeten staan zijn bezig hun rubber mouwtjes om hun onderarmen te binden, en leggen alvast hun haalwantjes klaar. Om dat het boven droog is kan iedereen in zijn laarzen en vel[ voorschoot] aan dek. Behalve de Oudste die in de Krebbe staat die moet zijn oliejas aan om dat hij tijdens het schaken van de netten. Al het water, en de schubbes van de haring over hem heen krijgt. Hij zet dan ook zijn Zuidwester verkeerd om op zo dat de achterkant zijn gezicht beschermt. Aai trekt zijn laarzen aan doet zijn vel voor, en drinkt zijn Mok koffie leeg. Duwt het laatste stuk brood in zijn mond, en veegt zijn mond met zijn mouw af. Dan gaat de Bel en horen ze de Ouwe, “halééé manne” roepen. De Rijpschieter ,en de Jongste gaan de trap op en Aai volgt. Als ze bij de Winch komen staat Piet de Stuurman ze al op te wachten. “Zo zeun zegt hij tegen Aai, ik zel je effe voordoen hoe het leven van een Ofouwer in zijn werk gaat.” Voruit naar beneje jij” zegt hij tegen de Rijpschieter die vlug de Rijpkee in duikt. Afhouder “Kik zeun,” zegt Piet en pakt de Rijp beet tegelijk wat slek uit de Rijpkee halend om dan vier slagen van de Rijp om de Winchkop te leggen. “Kom maar es 'ier zeun zegt hij, en Aai gaat naast hem staan. “”Kik” zegt Piet Aai de Rijp in zijn handen duwend die in dikke viltige wanten gestoken zijn. “Je mot de Matroos die voorop staat goed in de gate ouwe, en luistere é, als tie de Rijp van de Voorbolder los gegooid heb dan roopt [roept] tie winne maar.” “Je mot dan eist een stuk Rijp indraaie, en de Man voorop steekt de breils [houten drijvers om de reep drijvende te houden] of tot we bij 'et eiste net van de Vleet benne. Als ter wat verkeird gaat roopt tie stop, en dan zet je de winchhendel 'ier zegt Piet de handel vastpakkend op stop. En as ter weer winne maar érope word douw je de 'endel aars [anders ] om. Piet zet na dat Gerrit ,Van Kolle Ketje,” winne maar roept de handel van de Winch op draaistand zo dat Aai weet hoe het moet. Aai heeft het al gauw door, en rustig aan de rijp trekken die over de draaiende kop van de Winch binnen komt. Ziet hij de Rijp in de Rijpkee achter hem verdwijnen. “Stóóóp” schreeuwt Gerrit van af de voorplacht, en steekt de seizing van het eerste net van de Rijp af. Geeft hem door aan Job die hem om het want heen aan de Oudste, Gijs ,Van de Keverikke snuit,” die voor de Krebbe staat geeft. ,Hakkelige Thijs,” de tweede oudste staat in de Krebbe terwijl de Matrozen in Last klaar staan om het eerste net aan te nemen. “Winne maar” roept Job op de voorplecht, en Aai ziet het eerste net waar de Matrozen met vereende kracht aan trekken over de haalrol binnen komen. De Haringen hangen met hun kieuwen in de mazen aan de onderkant van het net hun staarten zwaaien heen en weer. Halen van de vleet. “Jaaaa manneeee” schreeuwt Teun die in het midden van de last staat. “Die is voor de kinderwagen, ien twie drie daar gaat tie” en tegelijkertijd slaan de matrozen het net omhoog [het zogenaamde schaken] En de Haringen vallen spartelend de Krebbe en de Last in. Als er na een poosje een hoop want [Netten] voor de Matrozen hun voeten ligt, roept Arie die aan de Koksrol staat. “Over Kok” en de Kok trekt het want het ruim in, “stop Kokkie” roept Arie als de hoop bijna verdwenen is. Zo halend komen de Last en de Krebbe al aardig vol met haring te liggen. En als de halve Vleet binnen is schat de ouwe dat er zo,n vijf en veertig kantjes liggen.Op de halve Vleet gaan ze een bakje doen, en daarna is het weer verder halen. Als er nog zo,n dertig netten te gaan zijn gaat de Rijp niet meer zo soepel de Rijpkee in. “Je mot em wel naar je toe hale Joop” roept Aai de Rijp de rijpkee in drukkend. “Maar met een benauwde stem zegt Joop, ik krijg em er 'iet meer in Aai de Kee is 'élemaal vol, wat mot ik nou?” “Ouwe roept Aai naar boven,” “wat is Ter Aai?” vraagt Maarten zijn hoofd door het raampje van de brug stekend. “De Rijpkee is 'élemaal vol hij ken der 'iet meer in zeid de Rijpschieter.” Rijpschieter. “Dan mot de rest maar an dek Aai laat em maar naar bove komme dan ken die em tussen de brug, en de verschansing achter de Rijpkee opschiete.” “Kompt ter maar uit Joop, roept Aai dan ken je de rest an dek opschiete zeid de Ouwe.” Even later staat Joop de rest van de Rijp op het dek op te schieten, “man, man Aai zegt Joop wat een 'oop haring 'ebbe we 'évange zeun der leit minstens tien Last zo te zien.” “Der legge zo,n zestig kantjes schat ik Joop” zegt Aai,hij schat wat er nog bijgekomen is sinds de halvevleet. Als de Vleet scheep is gaat de ouwe gelijk stomen zeventig mijl de Noord in waar de rest van de Vloot ligt. “Hee Aai roept Maart tegen Aai, ik â je Vader op de zender je mot de groete van 'em 'ebbe hij 'eb zo 'onderd en veertig kantijes de lukkepiet.” “” Maar wij komme der ok 'iet slecht van af, ik ken wel merreke dat de Zeun van die lukkepiet bij me vaart.” Kakende bemanning Aai zit op de kaakplank met zijn kaakmesje in zijn hand, “je ken toch wel kake zeun?” vraagt Rinus de Monteur aan Aai. “Jea 'oor Rinus ik e'b 'et bij me,n Vader an boord 'éleird, toen ik als prenter mee ging. “Ik 'oor 'et al Zeun, zegt Rinus jouw ken ik ook niks meer lere, nietan?” “Dat ken je wel Rinus je zou me wat over de Moter kenne leire, want ik wul later Machinist worre.” “Zô je durft nog al Aai is de Logger 'iet goed genog voor je, machinist nog wel toe maar.” “Nee eigelek 'iet Rinus als ik Achtien ben gâ ik op de Kuster vare” zegt Aai, gestaag een Haring uit zijn Kaakmand pakkend. Hij steekt zijn kaakmesje schuin in de keel van de haring,en trekt het mesje naar zich toe halend, de gel de haring uit. “Ofouwerrr,” roept Job die wandenemer is, [ Matroos 7/8ste die de kakers van haring voorziet] , snel trekt Aai zijn handen weg, en met een plons komt het volle Wandenet [ een schepnet met haring] in Aai zijn mand terecht.Op die manier krijgt iedereen op de kaakplank van Job een schep Haring in zijn mand gegooid net zo lang tot alle haring gekaakt is. “Kom strakkies maar effe in de Moterkamer kikke Aai, zegt Rinus dan zel ik je 'et ien en ander over de moter uitlegge.” “Dank je wel Rinus zegt Aai ik kom vast en zeker kikke, en 'oop dat ik er wat van ken opsteke.” Tegen een uur of vier komen ze op de Visserij om de Noord aan, en Peilen de SCH 211 de Klazina waar Aai zijn Vader Schipper op is. Overgeven van de haring Ze gaan de drie en tachtig kantjes haring die ze vannacht gevangen hebben aan de Klazina overgeven. Want die gaat morgen als tweede Logger naar huis met de vangst van de vloot van De Bril. De Zuiderkruis SCH 2 is vanmorgen al vertrokken om de Groene haring zo snel mogelijk aan de wal te brengen. De Klazina ligt met gestreken Gatzeil voor de wind, Aai staat met de Stuurman, en twee Matrozen op het achterdek van de Johanna om het Gatzeil te laten zakken. “Trekke maar manne” zegt Piet de piekenval los gooiend, en twee man beginnen de Giek met de neerhaler naar beneden te trekken, die gevaarlijk van Stuur naar Bakboord zwiept. Snel pakken de twee Oudstes de neerhaler mee vast zo dat er geen brokken van kunnen komen. Dan gooit Piet de binnenval los maar die wil van geen kant zakken de Leuvers blijven tegen de mast klemmen. Aai klimt als een aap de mast in, en duwt de bovenste Leuver naar beneden die los schiet. Met een droge tik klapt de leuver tegen de Leuver daar onder, en dan zakt de Giek met ratelend leuvers naar beneden. Ze draaien de neerhaler rond om het Gatzeil, en zetten hem vast. De Klazina is al aardig dicht genaderd, Aai ziet de Kont van de Klazina naar beneden schieten een wolk stuifwater naar alle kanten weg persend. Als ze langszij komen, waardoor de sleuf tussen beide Loggers steeds smaller word persen de golven zich steeds hoger door de overblijvende opening heen. Met een sissend geluid komen beide schepen tegen elkaar aan de boorden beschermd met grote op een rij hangende oude Autobanden, en dan liggen ze aan elkaar vast. De mannen van de Johanna beginnen de kantjes Haring die ze de laatste nacht gevangen hebben aan de Klazina over te geven. Aai springt de Klazina op en klimt de trap naar de Brug op om zijn Vader gedag te gaan zeggen. “Zô Zeun zegt hij als Aai de Brug binnen komt alles goed met je pand?” “Jea 'oor Vâ 'et gaat wel ik red 'et wel, en met de mense ken ik ok goed opschiete.” “Mot je me geen brief vor je Moeder mee geve Zeun?” vraagt hij aan Aai. “Ik ben net weg Vâ ik zou iet weten wat ik der schrijve most misschien over een week of twie.” “Je heb gelik Zeun zelfs zou ik 'et 'ok 'iet wete wat ik nâ zô,n korte tijd mos schrijve.” Aai had eerst nog gedacht de brief die hij aan Trijntje heeft geschreven aan zijn Vader mee te geven, maar besluit het toch maar niet te doen. Hij moet er niet aan denken dat zijn Vader hem zou lezen, en als hij Trijntjes Van op de envelop leest komt hij zeker niet bij Trijn terecht. Aai voelt in zijn zak waar de brief in zit, “jea 'et is wel jammer denk hij maar ik doe 'et toch maar liever 'iet.” “Ik gâ maar weer is an boord terug Vâ un goeie stoom [vaart] naar 'uis é, doe Mo de groete, en geeft ter maar een klapzoen van me?” “Dat doe ik Zeun, zegt zijn Vader, en doe je best bij Maarte é maak me naam 'iet te schande?” “Nee Vâ dat doe ik 'iet 'oor,” zegt Aai hij laat zich van de trap van de Brug af zakken, en springt op de Johanna terug. Achter op de Klazina staat Kees van ,Marie faatjes,” de 1e Monteur van zijn Vader die bezig is de tros los te gooien. “”Zô Aai alles goed met je Zeun?” Vraagt hij. “Met mijn wel Kees zou je wat voor me wulle doen?” vraagt Aai ineens een goed idee krijgend, en hij pakt de brief aan Trijntje uit zijn zak. “Zou je deuze voor me wulle poste Kees maar niks teuge me Vâder zegge 'oor?” aars is de donder los. Kees kijkt op het adres op de brief en zegt, “”dat kompt mooi uit Aai ik gâ toch naar me dochter as we binne benne, en die weunt op de Treilerweg daar kom ik langs zô 'ezeid, en teuge je Vader zeg ik niks 'oor Zeun daar ken je op rekene, ik ben zelf ok jong 'eweest.” “Dank je Kees, zegt Aai un goeie stoom naar Schevening toe ê,” en hij gooit de tros die de twee Loggers nog verbind voor Kees los. De opening tussen de twee loggers word steeds groter Aai loopt naar voren toe, en zwaait naar zijn Vader op de brug van de Klazina. Die met woest door de schroef tot schuim geslagen water achter haar kont naar huis toe vertrekt. Aai zakt het foxel in waar Job, en Arie bezig zijn de Platte kachel met wat stek [ houten hoepels van een ton] aan te maken want ze willen een Makreeltje gaan sieten. Die Makrelen hebben ze van morgen toen de Vleet scheep was, de buik al open gesneden, en er al de ingewanden uit gehaald.En toen het binnenste met zout ingesmeerd zo dat het goed in de vis kon trekken. Waarna ze de Makrelen op de Boot te drogen gelegd hebben.Toen ze droog waren hebben ze de Makrelen in een oude krant gerold. Als de kachel goed heet is leggen ze de makrelen boven in aan de zijkant van de kachel. “As de oge wit benne is de Makreel gaar Zeun zegt Job tegen Aai.” “Maar 'aal jij eist effe un dot ketoen met olie in de Moterkamer Wul je? ”Jea dan gaat de Kachel gauwer brande zegt Job.” Als Aai op weg naar de motorkamer gaat denkt hij, “zô nou 'eb ik un goeie smoes om es un kikje in de Moterkamer te neme. Motorkamer. Hij zakt de Motorkamer in en hoort een geluid waar van horen en zien je vergaat. Overal ziet hij riemen over Pooly,s draaien, en boven op de Motor bewegen de klepstoters met een tikkend geluid op en neer. Hij loopt langs de Motor ,en kijkt bewonderend naar de kleine hulpmotor die stil naast zijn grote broer staat. Aan de andere kant van het grote draaiende vliegwel ziet Aai Rinus die bezig is de Dagtank vol te pompen. “Ken ik een Oliedot vor de Kachel van je krijge Rinus schreeuwt Aai over het geluid van de Motor heen anders wul hij 'iet brande.” “Effe dat ofmake zeun,” schreeuwt Rinus terug en hij gaat rustig door met het slingeren aan de hendel van de pomp. Aai staat met glinsterende ogen naar het draaien van de Motor te kijken. Dat is wat ik later ôk wul gaan doen denkt hij en daarna de Kuster op. “ Hij is zo in gedachten met alles wat hij ziet bezig dat hij niet gezien heeft dat Rinus klaar met pompen is.Hij klopt Aai op zijn schouder en zegt,” 'ier is je olie dot zeun,”” en hij drukt Aai een oud conservenblik met een in de Olie gedrenkt dot poetskatoen in zijn hand. Als Aai in het foxel terug komt gooit Job de dot in de Kachel, en laat er een brandend stuk krant op vallen. Even later begint de kachel te branden een brommend geluid makend door de goede trek in de pijp. Dan schept Job wat kolen op het brandende stek net zolang tot de Kachel roodgloeiend staat. En hij legt de vier Makrelen boven in de platte buis van de kachel naast de gloeiende kolen. Daarna komt er een smerige lucht van smeulende kranten, en verbrande vis vrij. En vult het foxel terwijl de temperatuur in de kleine benauwde ruimte hard begint op te lopen. “Tjesus Job wat be je an 'et doen man? vraagt Gerrit ? 'et stinkt gedomme as de 'él [hel] 'ier in die 'itte [hitte] ken un mens toch 'iet slape?” “'et is toch Pikeet Gerrit zegt Job en intusse kenne de Makrele gaar worre die lus je toch ok wel 'iettan?” Aai ontvlucht het foxel en gaat op weg naar de Kombuis waar de Rijpschieter bezig is het braadje Haring voor het avond eten te bakken. Ingespannen staat de Rijpschieter in de grote platte bakpan die helemaal zwart is van al de lagen ingebakken olie van de vele teelten dat de pan al dienst doet, te turen. De Rijpschieter de niet in de gaten heeft dat Aai achter hem zijn verrichtingen staat gade te slaan spuugt op een zeker moment in de Olie.En als die begint te sissen en spetteren legt hij de Haring in de Pan. Wat be' je non an 'et doen man? Vraagt Aai. aan hem. “Dat doe je toch zô 'iet vuile viezerik dat je der ben.” “Je gooit de 'âring die je al 'ebakke 'eb weg en de are [andere] 'aringkies bak je zonder in de Pan te spauge, [spugen] aars gâ ik naar de Ouwe toe vuillak dat je der ben. De rijpschieter schrikt van de dreigend kijkende Afhouder en zegt. “Ik zel 'et 'iet meer doen Aai maar zeg 'et 'iet teuge de Ouwe é, want dan krijg ik er van langs hij eit toch al de pik op me.” Dan pakt hij de Bakpan van het Fornuis en gooit hem overboord leeg. Op dat moment komt de Ouwe de hoek van de Brug om, en ziet de Rijpschieter de Pan legen. “Wat ben an 'et doen zeun?” vraagt hij aan de Rijpschieter die helemaal rood word en begint te hakkelen. “Ze wasse verbrand Maart de 'âringe [haringen]bedoel ik,” mengt Aai zich in het gesprek. “O zegt de Ouwe dat mot je 'iet te veul doen 'oor zeun anders 'ouw je geen visje meer over.” Het is Vrijdag en Black geil de Johanna ligt in een trage op olie lijkende Zee zacht op en neer te deinen. Aai zit met de rest van de Netenploeg op de last van het zonnetje te genieten want ze hebben de wacht. Aai krabt steeds weer over zijn armen die nog steeds branden van de lijmers[ grote roodblauwe kwallen met aan de onderkant slijmerige draden van een meter lang die na aanraking van de huid hevige jeuk veroorzaken] die vannacht in de vleet zaten. Hij heeft al van alles geprobeerd goed afwassen met zeewater maar daar werd het nog erger van. Want in het zeewater zitten deeltjes van de Lijmer en met zoet water hielp het ook al niet want als je handen en armen nat werden begon het ook weer op een gek makende manier te branden.De rijpschieter had het nog erger want omdat hij de rijp van boven af de rijpkee in haalde. Loopt het branderige water over zijn arm naar beneden, zo in zijn oksel de zijkant van zijn borst op. Joop zit dan ook als een gek op die branderige plaatsen te krabben. Als laatste had Aai geprobeerd over zijn handen te pissen met als resultaat dat zijn Jaap nu ook in brand stond, om dat hij die met zijn hand branderigge uit zijn broek had gehaald.. Iedereen aan boord had last van die lijmer ellende, en dat zel nog wel een tijdje duren zei Huib tegen de jongens. Aan de Horizon zien ze een onregelmatige wazige blauwige hoogte. “Dat is de Engelse kust zegt Huib tegen Aai we legge zô,n vijftwintig mijl van Whitby zeid de Ouwe, en as we murrege 'iet al te veul vange gane we naar Engeland 'eb tie teuge me 'ezeid.” “Dan 'oop ik dat we vannacht 'iet veul vange Huib fijn naar Engeland daar ben ik nog nooit 'eweest” zegt Aai. Lâte we dat hope Aai zegt Huib, en as we veul vange magge 'et van mijn kraaié worre. Want ik 'eb ter ôk wel zin in 'et is een mooi pleisje, en erg gezellig.” “En ter is ôk nog un kurremus.[Kermis] Even later komt De Rijpschieter de last op, en zegt “Klaar is Bruine bonensoep vor murrige 'an 'et koke manne, en wat denke jeulie wat ik zag.” “Jeulie wete dat Klaar zo,n grote neus 'eb nou hij zag me 'iet staan maar ik keek van bove deur de koelkast, en daar stond tie lekker in de soep te roere met 'ân ze,n neus un grote druppel die as maar grôter werd.” En toen viel tie druppel zo maar in de soep.” “Ik mot murrege geen soep getverdemme” zegt de Rijpschieter. “Je ben precies 'et zelfde Joop, zegt Aai, je sting ook in de bakpan te spauge maar jij dee 'et welbewust met de Kok was 'et un ongeluk 'iettan.” “Maar je e' gelik ik mot murrege ôk geen soep ik eet wel een ommekantje” zegt Aai. “En ik ôk 'iet, zegt Huib maar we zegge niks teuge de Matroze 'oor Jonges.” Als ze de andere morgen het laatste net scheep hebben begint de Ouwe naar Whitby op te stomen. Ze hebben zes kantjes gevangen deze nacht, en als die gekaakt zijn worden de tonnen goed opgepakt en dicht geslagen. Maar die moeten ze eerst nog even aan de Ster de thuisstomer van die dag overgeven. Om elf uur liggen ze voor Whitby te wachten tot de zwarte Bal naar beneden zal gaan die aan de toren bij de ingang van de Haven hangt, ten teken dat er voldoende water staat om binnen te varen. Als de bal zakt stomen ze richting Whitby op en Aai vol bewondering staat te kijken als de Johanna de Havenhoofden van Whitby binnenvaart. Havenhoofden Whitby Aan de kade maken ze vast aan de SCH 69 de Zeevaart waar Aai de harde muziek uit de Kermishal al over de kade hoort schallen, met aan de gevel in alle kleuren fel flitsende lichten die lonken om de hal binnen te komen. Kade Whitby. “Zô Aai zegt Huib eerst un pannevisje doen, en dan de wal op zeun,” druk pratend zakken ze het foxel in waar de Bruine bonen soep al op de kachel staat warm te blijven. Als iedereen zit pakt de Kok de grote opscheplepel, en schept Job zijn schaaltje vol. “Lekker Kok zegt Job Bruinebone soep daar ben ik gek op,” “als de Kok bij Huib komt zegt die nee dank je Kok ik lust geen Soep,” en Aai zegt, “ik ôk iet Kok ik neem wel un ommekantje[Snee brood] met Kaas,” “ja dat doe ik ok maar zegt de Rijpschieter. “'et is lekkere soep 'oor kindere, zegt Klaar der zitte lekkekere vârrekûs pôtjies in met mals vleis ,en hij smakt met zijn lippen bij de gedachte hoe lekker zijn soep wel niet is, “maar jea as je iet wul dan mot je dat zelf maar wete niettan?” Als ze klaar zijn met eten gaan Huib en Aai samen de wal op.Er is van alles te doen op de Kermis die aan de kade van de haven is. Aai en Huib lopen een grote Hal in, keihard loeit Tell my a Story uit de luidsprekers door de hal even later gevolgd door Seven lonely days. Aai gooit een Shilling in een Flipperkast, en kijkt vol spanning toe hoe de nummering door de stalen bal opgedreven word. Als hij op kijkt, kijkt hij recht in het gezicht van een leuk uitziend meisje dat lief naar hem lacht naast de kast waar hij op speelt staan. “Hello zegt ze en wijst op zich zelf, y am Pauline, what is your name?” “Ik heet Aai zegt hij tegen haar, en dan begint ze een heel verhaal waar Aai niks van snapt tegen hem af te steken.Ze komt naast hem staan pakt zijn elleboog vast, en met een lieve glimlach op haar gezicht trek ze Aai mee naar buiten toe. Ze is wel knap denkt Aai met haar mee lopend ze heeft bruine ogen, mooie volle lippen, en mooi lang zwart golvend haar dat tot op haar kontje hangt. “Ik 'eb 'et idee dat ze verkikkerd op je is Aai roept Huib, voor mijn wul ze dat je met ter mee gaat.” Pauline loopt Aai met zich meetrekkend de Speelhal uit, als ze buiten zijn slaat ze haar arm om Aai zijn middel, en zo lopen ze richting naar het strand toe. De Zon schijnt warm op hun beider hoofden Pauline kijkt verliefd naar Aai op, en ze drukt haar boven lichaam stevig tegen hem aan. Aai voelt een van haar kleine stevige borsten vlak onder zijn oksel drukken. Aai krijgt een zweverig gevoel door deze situatie over zich, en drukt zijn wang tegen de hare die lekker warm aanvoelt Trijntje is hij op slag vergeten. Verliefd naar elkaar kijkend lopen ze de Westpier waar in het midden allemaal banken staan af. Aan het einde daar van ligt een soort Park met Westpier. grasveldjes, en heuveltjes die met struiken begroeid zijn. Aai ziet meerdere stelletjes druk met elkaar bezig, "voor mij is het hier het plaatselijke vrijpark"denk Aai bij zich zelf. Pauline loopt helemaal door naar achter op het veldje, ondertussen zoent ze Aai zacht op zijn wang en mond. Aai voelt haar warme adem over zijn gezicht strijken. En hij ruikt haar naar Caremel ruikende lichaam zijn neusgaten beginnen te strelen. Een heerlijk gevoel van extase begint door hem heen te stromen. Hongerig naar liefde dorstend begint hij Pauline te zoenen. En al zoenend legt hij haar zacht op de grond, en gaat half over haar heen leggen. Word vervolgt. Alle personen, en namen in dit verhaal zijn door de schrijver verzonnen, en mocht iemand zich in dit verhaal herkennen dan is dat zuiver toeval.© Leen Bal. Leen.aly@hetnet.nl
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 29-10-2004 en 1278 keer gelezen Like dit 1104 Liked