Kind in de Tweede Wereldoorlog deel 6

De Duitse soldaten voelden zich in Scheveningen helemaal thuis, waren vriendelijk en bevolkten in hun vrije avonduren de boulevard, het strand, het Gevers Deynootplein en de Keizerstraat met haar diverse café’s. Door irritaties tussen Scheveningse jongens en Duitse soldaten ontstonden in café’s regelmatig knokpartijtjes. De soldaten waren (militair) met zang opgevoed. In de zomer van 1940 werd bij hen het:’Denn wir fahren gegen England’ populair. Onderstaand het refrein. Nederlanders kenden van dat refrein alleen het allerlaatste stukje. Zij zongen het, zij het met een kleine toevoeging: een pesterijtje. Hoe? Dat volgt na het mislukte plan tegen Engeland. England fahren Refrein: ‘Gib' mir deine Hand, deine weiße Hand, leb' wohl, mein Schatz, leb' wohl mein Schatz, Leb' wohl, lebe wohl, Denn wir fahren, denn wir fahren, denn wir fahren gegen England, England’. Het Duitse leger bereidde zich voor op zijn oversteek naar Engeland. Zijn soldaten zongen erover terwijl de Scheveningse havens steeds meer werden gevuld met schepen van velerlei typen. Daarna volgde echter een stilte die te denken gaf. Er werden data genoemd die vervolgens werden gepasseerd en er werden nieuwe data aangedragen die dan uiteindelijk van Hitlers kaartentafel werden geveegd. Tenslotte bleek dat er geen invasie op Engeland zou volgen. Bepaalde adviseurs hadden Hitler – vanwege de bij hen alsmaar groeiende bezwaren – geadviseerd, geen invasie uit te voeren. Engeland moest wél zijn wonden likken omdat hevige bomaanvallen aldaar de voorboden waren geweest van een – niet gevolgde – invasie op Groot-Brittaniё. En dus werd door de jongens in de straat gezongen: ‘Denn wir fahren, denn wir fahren, denn wir fahren gegen Engeland, plons, plons, plons’. Winterhulp Het was een nieuw woord voor ons, Nederlanders: ‘Winterhulp’. Het betrof een in oktober 1940 ingevoerde vorm van geld inzamelen voor armen en behoeftigen. Dit gebeurde in navolging van iets dat al eerder was ingesteld in Duitsland. Het was het Duitse gezag in de persoon van rijkscommissaris Seyss-Inquart die de ‘Winterhulp’ in het bezette Nederland op eenzelfde wijze ging uitdragen en invoeren. Het bleef niet beperkt tot de collectebus, ook werden bedrijven verplicht geld af te dragen ten behoeve van de ‘Winterhulp’ terwijl werknemers verplicht werden, 1% van hun loon te doneren. Het fenomeen bleef enkele jaren haperend voort sukkelen; het werd door de Nederlanders duidelijk genegeerd. En hoe in Nederland specifiek naar die ‘Winterhulp’ werd gekeken bleek uit de woorden van een liedje: ‘Het kleinste knoopje van mijn gullep is nog te veel voor de Winterhullep…’ op de melodie van de cowboytune: ‘Give me my ranch and my cattle…’ Kinderen vonden die ‘Winterhulp’ niet interessant maar wél het speldje dat na een bijdrage door de collectanten – met name NSB’ers – werd overhandigd. Het speldje kon in de revers van de jas worden gestoken en het beeldde een molentje uit. Dat was voor kinderen tot daaraan toe maar het speldje fluoresceerde. Het gaf licht, niet wanneer het nog licht was maar wél wanneer het donker werd. Kennelijk hebben onze ouders destijds aan die ‘Winterhulp’ bijgedragen om hun zoons in het bezit van zo’n speldje te brengen. Wanneer het donker was en wij in bed lagen kwamen de speldjes tevoorschijn en gooiden we die naar elkaar toe waarbij een lichtbaan van het speldje volgde. Een kinderhand was al gauw gevuld met dank aan de ‘Winterhulp’. De NSB en de WA Ze werden terloops al genoemd want ineens waren ze er na de capitulatie: de NSB’ers, een door de bevolking gehate aanhang van de landelijke politieke partij ‘Nationaal Socialistische Beweging’ met als leider A.A. Mussert. Zij verheerlijkten de Hitler-doctrines van Duitsland. Daarnaast kende men hier de ‘Landwacht’, een evenzeer gehate, door de Duitsers ingestelde, Nederlandse paramilitaire eenheid. Uit de NSB zelf ontstond de WA, afkorting van ‘Weerbaarheidsafdeling’. Zij noemden zich ‘zwarte soldaten’. Nederlanders noemden hen ‘zwarthemden’. Ook zij werden fel gehaat. Hun uniformen waren geheel zwart. Hun zwarte petten leken qua model op die van Duitse officieren. Zij presenteerden zich met een brede koppelriem – die zij ook als slagwapen hanteerden – en hoge rijlaarzen. Het ging om het type straatvechter dat zich legitimeerde door het uniform en zijn provocaties, daarmee vooral straatgevechten uitlokkend. Velen hunner traden later toe tot de Nederlandse SS welke meestentijds werd ingezet bij de strijd tegen Rusland. Merkwaardig taalgebruik Het was in NSB-kringen gebruikelijk, terug te vallen op een, qua vorm, oubollige taalstijl. Zo gebruikte Mussert in zijn toespraken voor de mannen de aanspreekvorm ‘kameraden’ en voor de vrouwelijke toehoorders het bijna lachwekkende ‘kameraadskes’. En de WA zong over ‘Dietsche Gouwen’ die elkaar de hand moesten reiken. Dat ‘Dietsch’ werd later verdrongen door ‘Duits’ en refereerde aan onze veronderstelde bloedband met Duitsers; het achterhaalde begrip ‘Gouwen’ stond voor onze vaderlandse landstreken. De zeer Duitsgezinde Scheveninger A.P. Krul, pseudoniem Arend Tael, was met zijn dichtbundel ‘Schevelings prentebook’ (1943) – vol taalkundig verknutselde rijmelarijen – expliciet hiervan een schoolvoorbeeld. Krul was Duitsgezind, ongetwijfeld door zijn huwelijk met een Duitse. Veel Duitse meisjes waren tussen 1920 en 1930 als huishoudelijke hulpen naar Nederland gekomen, zij trouwden - en bleven hier. Het bepaalde de houding van veel echtgenoten die met hun echtgenotes gingen delen in hun Duitsgezindheid. © Piet Spaans Den Haag 2018 Historisch publicist en auteur
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 30-03-2018 en 1190 keer gelezen Like dit 568 Liked