Kind in de Tweede Wereldoorlog deel 9

De Gelderse Achterhoek waarheen wij – naar wat zo dadelijk gaat blijken – zouden evacueren was mij niet geheel vreemd. Want mijn vader was werkzaam rond Aalten, een min of meer agrarisch dorp in die Achterhoek en hij verbleef doordeweeks bij het kinderloze echtpaar Hendrik en Hanna Westerveld. Zij woonden buiten het dorp in Dale tussen akkers en weilanden. Hendrik had wat bouwgrond die hij voor eigen gebruik bewerkte. Van wie het initiatief uitging weet ik niet meer maar ik mocht een keertje met mijn vader – na zijn weekend thuis – mee uit logeren bij de Westerveldjes. Ik leerde aldus het plattelandsleven – dat ver verwijderd lag van mijn belevingswereld – beter kennen. Karnemelkse saus Rondom hen woonden boeren met in hun weilanden dikke koeien en op hun akkers goudgeel graan. Voor het eerst zag ik van dichtbij korenvelden en zodoende leerde ik rogge van haver, gerst en tarwe te onderscheiden. Ik begreep toen pas dat ons brood hier zijn oorsprong vond. Voor het maaien van het koren hanteerde men toen nog een zicht die gevaarlijk scherp was, dus afblijven vanwege mogelijke letsels aan eigen benen! Een arm vol gelezen korenhalmen werd gebundeld tot een schoof die met andere schoven rechtop werd gezet: kleine tentjes. Kippen die ‘túúte’ werden genoemd presenteerden dagelijks hun eieren, fruitbomen hun toekomstige appels, peren en pruimen en struiken hun aal- en kruisbessen. Bij het middageten trof ik bij de bruine bonen met afschuw een karnemelkse saus die zij over de bonen goten terwijl ik gruwde van karnemelk. Ongetwijfeld door het echtpaar goed bedoeld maar de dagen gingen voorbij in mateloze saaiheid, vooral wanneer mijn aanwezige speelmaatjes naar hun boerenhoeve werden teruggeroepen voor bezigheden aldáár. Wanneer ze weg waren bleef er buitenshuis weinig speelvreugde over. En helaas beschikten de Westerveldjes over weinig speel- of leesbaars. Gekozen kon worden tussen de bijbel en tijdschriften welke op het fenomeen ‘boerderij’ betrekking hadden en deze naam ook droegen. Ontruimingsbevel Alle plaatselijke betrokkenen kregen tot hun verbijstering onderstaand ontruimingsbevel toegezonden. “B. Op verzoek van den Weermachtsbevelhebber in Nederland heeft de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied gelast, dat Uw woning/Uw pand vóór 20 Januari 1943 moet zijn ontruimd. Eenige aanwijzingen, welke voor U in verband met de gelaste ontruiming van belang zijn, doe ik U hiernevens toekomen.” ’s Gravenhage, 20 November 1942. De burgemeester van ’s Gravenhage WESTRA Gemeentelijke ambtenaren selecteerden intussen wie wél en wie niet voor evacuatie in aanmerking kwam. Diegenen die plaatselijk arbeid verrichtten werden WAP’ers genoemd. De overigen werden bestempeld als NAP’ers. Omdat onze vader elders werkte moesten wij weg uit de regio. Onze ouders moesten zelf uitzien naar een geschikte locatie buiten Den Haag. De verantwoordelijke gemeentelijke Dienst kon nauwelijks steun verlenen vanwege de heersende warboel daar. Het aanbod van de Doetinchemse familie Bulten, bij wie onze vader intussen was ingetrokken nadat hij naar Doetinchem was overgeplaatst, verraste ons. Samengevat: wannéér wij moesten vertrekken was onbekend maar dát het zou gebeuren stond vast. Bij aanzegging van – en opdracht tot evacuatie konden wij beschikken over een gedeelte van Bultens woning. Ineens was het zover. Tussendoor even wat blijdschap want soms is een evacuatie best wel blijmakend. Een schoolarts had wat kroms aan mijn rug geconstateerd. Een lange stalen beugel, zeg maar een soort steunzool maar die dan voor je rug, zou het euvel corrigeren. Bij mijn hals kwam een leren band: vooral goed zichtbaar. Je voelde je daarmee meteen een halve invalide. Door ons overhaaste vertrek bleef de beugel bij de beugelmaker achter, hoi, hoi! De ‘kosteleke zundag’ Het probleem was dat verhuiswagens niet voorhanden waren bij zo’n overweldigend aanbod van verhuizenden. Evenmin konden verhuizers een tijdstip noemen waarop zij voor evacuees beschikbaar konden zijn. Wij troffen als gezin een nogal opmerkelijke dag, namelijk zondag 26 december 1942. Wij, de vier kinderen, kwamen op die zondag uit de kinderkerk. Bij aankomst bij ons buurtje ontdekten wij daar een vrachtwagen die een verhuiswagen bleek te zijn: hoe vreemd kon dat zijn op een zondag! De verbazing nam toe nadat was gebleken dat het voertuig voor óns huis stond met enkele mannen als levend decor. En dat op de ‘kosteleke zundag’ zoals wij dorpelingen van Scheveningen zo’n gewijde dag omschreven. Paniek alom; wij konden alleen maar gehaast onze ouders tegemoet lopen om hen te informeren. Ze hadden zojuist na de dienst de Nieuwe Kerk in de Duinstraat verlaten. Het was voor beiden uiteraard gigantisch schrikken. Want ja en dan? Hoe en waar moest je onvoorbereid beginnen met het ‘inpakken en wegwezen’? Het lekkere stukje vlees – typisch onze zondagse traktatie met zo’n heerlijk randje vet – sudderde in de braadpan op een vierpitter, een petroleumstel. Het zal zeker in de verhuiswagen zijn verdwenen maar of het er ook is uitgekomen zal altijd een raadsel blijven. Gelukkig woonden onze grootouders in hetzelfde hofje als wij. Vermoedelijk hebben wij, kinderen, daar, buiten het zicht van alles, verder onze dag doorgebracht tot de verhuiswagen vertrok. Vader ging als gezinshoofd samen met het huisraad richting Doetinchem. Maar wij moesten evenzo vertrekken want ons restte slechts, zij het met de trein, vader te volgen. © Piet Spaans Den Haag 2018 Historisch publicist en auteur
<< Vorige Volgende >>
...home Geplaatst op 30-03-2018 en 1152 keer gelezen Like dit 560 Liked