Storm op zee

Dit opstel werd gemaakt op 20 maart 1948, maar het verhaal gaat over een gebeurtenis in oktober 1936. Ik studeerde in zeevaartschool voor stuurman visserij zo’n opstel diende om te testen of je de Nederlandse taal goed kon en uit zeergoed dat de leraar eronder schreef bleek dat wel in orde.

20 maart 1948 Storm op zee

Het was op een morgen in Oktober 1936, ’s morgens ongeveer 11 uur, aan boord van de SCH 130. We waren bezig de laatste netten in te halen en waren blij, dat weldra het einde scheep zou vallen. De vorige avond hadden wij de netten geschoten, terwijl er al een flinke bries stond. Het was de schipper zijn plan geweest om de andere morgen om 4 uur aan de haal te vallen. Zijn order aan de wachtslui waren dan ook half vier bakje gaar met dien verstande dat, mocht de wind in kracht toenemen, de schipper geroepen moest worden. Dit nu was ’s nachts om half een het geval geweest, dus moest direct met halen begonnen worden. Wij kwamen boven en zagen dat er een flinke zee stond, terwijl de wind ieder ogenblik in kracht toenam. Aangezien ik afhouder was, bestond mijn taak van het afhouden van de reep. Hoewel er meermalen geschreeuwd werd, Sta jongen ten teken dat ik de winch moest stoppen, kon ik door het geluid van de wind haast niets horen. Automatisch en half slapend zat ik achter de winch en werden mij twee blauwe ogen beloofd door de reepschieter als wij het in zouden krijgen, aangezien de reep meerdere malen uitvierde. Om ongeveer half drie kreeg ik ineens het eind van de reep in handen, en wou al met een zucht van verlichting achter de winch vandaan kruipen. Toen bleek dat ik te vroeg gejuicht had. Door een hoge zee was het schip naar achter gesmeten en was de reep gebroken. “Wat is er loos”, vroeg de reepschieter waar op ik antwoorden: we zijn er afgegooid. Allebei keken we met een ernstig gezicht, blauwe ogen waren vergeten. Maar ik wist dat we allebei het zelfde dachten, en dat was ken die vleet maar in de grond lopen.(ik was pas dertien jaar) dit gebeurde nu juist niet, want we hadden hem na een goed kwartier weer ten pakken, mede dankzij de 240 P.K. motor. Met frisse tegenzin werd weer begonnen. Om ongeveer half vijf hadden wij halve vleet in, en kregen wij even tijd om een bakje te drinken. Er zat gelukkig niet veel haring in. Dit: gelukkig was niet van mij afkomstig, maar was de opinie van de gehele bemanning, aangezien het hoofddoel nu eenmaal was, om de vleet heelhuids uit het water te krijgen, Voor de helft was dit gelukt, na een half uurtje werd aan de tweede halve vleet begonnen. De wind was inmiddels tot een storm aangegroeid, en van de schipper hoorden we dat er verschillende loggers afgegooid waren, die niet zo fortuinlijk geweest waren als wij, om hem direct weer op te pikken. Zo haalde we meter voor meter de netten in. De laatste netten ging het wat vlugger omdat we de kale speerreep binnenhaalden, D. w. z. de netten waren er tussen uitgescheurd. En om 11 uur viel het einde scheep. Het resultaat was, 15 kapotte netten, 20 kantjes haring, en niet ik, maar de reepschieter een blauw oog. (niet van mij maar van de reep), de haring werd gauw onder het ijs gegooid, aangezien wij uitgerust waren voor de verse haring. Hierna ging direct de wacht op, en gingen we liggen steken, d.w.z met de kop op de de wind liggen. De jongens mochten niet eens meer aan dek komen, en er werd een touw gespannen van de voormast naar de brug, een z.g.m. looplijn. Deze diende om zich aan vast te houden, bij het van voor naar achter lopen of omgekeerd. Door de radio hoorden we, dat de meeste schepen opgehouden waren met halen, aangezien de netten tussen de speerrepen vandaan scheurden, en dus beter weer afwachtten. Maar daar was voorlopig nog geen kans op, het orkaande gewoon en het bleek nog steeds erger te worden. Zo gingen we de avond in en de nacht. Wij als jongens lagen de hele nacht in de kooi, omdat wij natuurlijk nog te jong waren, om wacht te lopen. De andere morgen om zeven uur kwam ik voor het eerst weer aan dek, en leek het in mijn ogen of de zee nog wilder was dan de vorige avond. Maar de matrozen verklaarden dat het iets stiller was dan in de afgelopen nacht, zodat wij alle hoopten dat de orkaan zijn hoogtepunt had bereikt ’s morgens om 9 uur kwam de schipper voorin met verschikkelijk nieuws. De vorige avond of middag was de SCH 68, bij het binnenlopen van de haven van IJmuiden, door de geweldige hoge zeeën, kapot geslagen en tussen de pieren gezonken het aantal slachtoffers wist hij niet, maar de grootste helft moest erbij omgekomen zijn. En dan was er nog sprake van een schip of logger, die met de brulboei van IJmuiden vergaan zou zijn maar de geruchten daarover waren in het begin nog wat verwarrend. Naderhand bleek dit een Scheveningse logger te zijn geweest en wel de SCH 179 die met man en muis was vergaan. Maar voordat dit officieel bekend was, heerste er grote spanning aan boord. Want iedereen had wel één of meer familieleden op de visserijvloot, terwijl ik zelf een vader en drie broers op verschillende schepen had varen. In de loop van de morgen werd het iets kalmer en de wind ging afnemen. Wij zouden wachten tot de zee gunstig genoeg was om weer te kunnen stomen, en zouden dan naar huis gaan. Dit gebeurde ’s avonds, en toen ging het eerst op IJmuiden aan. De andere morgen vroeg stoomden wij de pieren van IJmuiden binnen, en passeerden rakelings de toppen van de masten van de SCH 68 die daar eerder gezonken was. Binnen gekomen werd direct begonnen met de haring op te lossen, ± 500 kisten. ’s Avonds om 8 uur vertrokken wij weer van IJmuiden naar Scheveningen. Hoewel we daar bijna middernacht aankwamen, stond de kade vol met mannen die kwamen informeren, of wij soms nog bekenden gezien hadden. Aangezien toen de meeste loggers nog geen zendinstallatie aan boord hadden, verkeerde men over vele schepen nog in het onzekere. Wij hadden, even voor dat wij naar IJmuiden gingen, twee Scheveningse loggers gezien. Aangezien toen het weer al een stuk beter was, kon men wel aannemen dat deze schepen niets was overkomen, wat dan ook naderhand gebleken is. Wij bleven door verschillende omstandigheden een dag of drie binnen liggen. Daardoor was ik getuige van de behouden thuiskomst van vader en broers. Men kan begrijpen wat een vreugde er heerste in ons gezin maar in tientallen andere Scheveningse gezinnen was er diepe rouw. A. de Graaf

...terug ...home Geplaatst op 25-03-2013 en 1483 keer gelezen
Like dit 928 Liked