Een reisje mee als prenter
Hoe ouder een mens wordt, des te meer denkt hij terug aan zijn jeugd. Ik ben in september 1937 in een klein vissershuisje (zeilstraat 65) geboren.
Een soort hofje, vanaf de Korendijkstraat de eerste poort links. Het huisje bevatte slechts een kamer(tje), een smal doorgangetje waar de steile trap naar zolder was en een kleine ruimte,
men zou dit nu een bergruimte of diepe kast noemen en dat was dan de keuken. De plee was buiten in de poort. Dat was nog zo'n ouderwetse met een houten deksel erop. De zolder waarop wij sliepen was niet betimmerd. Je keek tegen het latwerk waarop de dakpannen lagen. We sliepen daar met zes jongens en een meisje. Ik sliep samen met twee grotere broers in een twee persoonsbed. Omdat zij niet krap wilden liggen werd er besloten dat ik maar genoegen moest nemen met een plaatsje aan het voeteneind, dus aan weerszijden van mijn hoofd twee voeten. Vader en moeder en de jongste spruit sliepen in de bedstee beneden. Onder die bedstee was een klein stenen keldertje. Als ik nu voor dit huisje sta, denk ik, hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat we daar met z'n allen in pais en vree leefden.
Tijdens de evacuatie moesten wij verhuizen naar de Soetensstraat en na de oorlog in 1947 zijn wij verhuisd naar de Van Wesenbekestraat in Scheveningen.
Eind juli begin augustus 1950 mocht ik van mijn oudere broer Arie een reisje mee op de logger. Het was de SCH 79, genaamd "Wassenaar", met als schipper Willem Verbaan ( in de volksmond Willem de goudzak).
Veel mijn vriendjes hadden dit al gedaan en ik was dan ook diep onder de indruk van al de verhalen die zij daarover vertelden.Mijn vriendje Teun Harteveld uit de Zeezwaluwstraat en mijn andere vriendje Jan Harteveld (van antjes) uit de Van Brederodestraat waren zelfs al meerdere keren meegeweest, Maar nu was het dan toch mijn beurt. Ik had mijn eerste jaar ambachtschool erop zitten en dit reisje paste precies in de vakantie.
Eindelijk was het zover. Met moeder en Arie gingen we naar de haven. Arie met de zwarte zak over de schouder en ik met een paar tasjes en een geruit kussensloop. Tijdens het uitvaren stond moeder ons uit te zwaaien bij het palmhuisje. Ik stond achterop het schip en bleef net zo lang "wuiven" tot zij uit zicht was.De tranen brandden mij achter de ogen en met een brok in de keel, voelde mij plotseling erg alleen op dat grote schip met allemaal vreemde mensen.
Nu begon het echte leven aan boord van een haringlogger. De mannen die niet aan dek nodig waren kropen in het voorin, de meegenomen flessen werden geopend en er`werd alvast een dronk uitgebracht op een voorspoedige reis met veel haring. Binnen korte tijd werden de stemmen steeds luider en de stemming steeg.Onder het motto "kleine potjes, grote oren", moest ik aan dek blijven. Mijn broer zei: "Ga jij maar op de brug staan, dan kan je kijken of we de goede kant uitvaren!" Ik heb toen een poosje bij de roerganger op de brug gestaan, maar die was niet erg spraakzaam. Dus besloot ik maar de rest van het schip te verkennen. Hoe langer het duurde des te zieker begon ik mij te voelen en ja hoor even later hing ik over de reling om de vissen te voeren.
Een oudere matroos Jan de Heijer ( Jan van Riek de naaister) bij ons uit de straat, kwam naar mij toe en zette mij op het dek met een puzze (houten emmertje waaraan een touw is bevestigd) tussen mijn knieën. Aan deze man heb ik altijd fijne herinneringen.. Achteraf bleek dat ik helemaal niet als prenter was meegegaan, maar dat schipper Verbaan een slimme man was. Er was een bemanningslid te weinig aan boord. Als ik het me goed herinner lag de zaak zo. De oudste moest trouwen en kon daarom niet mee .Dus werd de jongste oudste, de reepschieter jongste en de afhouwer reepschieter en dan kon die jongen van De Kraa voor afhouwer meedoen. Toen we bij de visgronden waren, werd er in de namiddag geschoten. Aan een lang dik touw (reep) werden de netten bevestigd en doordat de logger zachtjes achteruit voer, werd de drijfvleet keurig recht in zee gebracht. De mannen hadden er kennelijk zin in wanr ze werkten razend snel. Kreten zoals lekko, houwen zo en andere mij toen onbekende uitdrukkingen waren niet van de lucht. Ondanks ik mij slap, ziek en misselijk voelde werd ik toch geboeid door dit schouwspel. 's Nachts om één uur, ik lag toen in een diepe slaap, Kwam een matroos in het vooronder en gaf een schreeuw "HAAAALEN !!!" Ik schrok me het apenzuur en zat trillend van de schrik rechtop in mijn kooi. Sommige van de matrozen die mijn heftige reactie zagen begonnen te lachen en mij te plagen. Maar het was wederom Jan de Heijer die zei, ophouden mannen, je ziet dat die jongen van streek is.
Toen ik uit mijn kooi was geklauterd werd ik in een oliejas gehesen, kreeg een paar te grote rubber laarzen aan en een zuidwester op mijn hoofd. Met al dat zeegoed aan, lukte het mij niet via het steile trapje aan dek te komen. Dit weer tot grote hilariteit van de matrozen. Ik voelde diep ongelukkig. Mijn plaats op dek was achter de winch. De reep werd enkele malen om de ronde kop geslagen en door het touw naar binnen te halen werden de netten door de matrozen aan boord getrokken en uitgeschud.Ook dit weer ging gepaard met kreten zo van één ,twee,drie- hup,hup,hup! Dit werk ging de hele nacht door, tot het ochtendgloren. Merkwaardig was dat ik na die nacht geen last meer had van zeeziekte.Toen de buit binnen was moest er worden gekaakt. De haring werd daarna licht gezouten in tonnen gelegd. Als het werk klaar was en het dek weer schoon mocht je gaan rusten. Ik weet nu nog dat ik nog nooit zo moe was geweest. Hierna mocht je tot het middageten slapen. Na het het eten gingen de matrozen die geen wacht hadden weer naar hun kooi en de"netenploeg"afhouwer,reepschieter en jongste moesten aan dek blijven. Dit was voor mij in de eerste week de zwaarste tijd. Ik zat dan ineengedoken in een hoekje op dek te slapen. Ook dan was er weer Jan de Heijer die dan naast mij kwam zitten en mij liet blijken dat hij het best begreep dat ik het moeilijk had en vertelde dan de belevenissen uit zijn kindertijd. Achteraf gezien waren die veel zwaarder dan die van mij, want ik ging na deze reis weer naar school en hij heeft zijn hele werkzame leven op de logger gevaren, zoals vele duizenden scheveningse jongens en mannen.
Als U mij nu vraagt, wat heb je geleerd van dit reisje als prenter op de logger voor je verdere leven, dan is het wel dat ik ondervonden heb dat vissers keihard moesten werken voor een eerlijk verdiend stuk brood.
Ik draag dit verhaal op aan mijn broer Arie de Kraa, die dit jaar 80 jaar hoopt te worden.
Leen de Kraa. (2004)
...terug
...home
Geplaatst op 03-03-2004 en 1620 keer gelezen
Like dit 995 Liked