SCHEVENINGEN IN VIJF VERHALEN
HISTORIE
VISSERIJ
BADVERTIER
KLEDERDRACHT
DIALECT

De visserij van Scheveningen

Panorama

Niemand is – beter dan Mesdag zulks heeft gekund – in staat gebleken een toeschouwer uit het heden adembenemend te bepalen bij een beeld uit het verleden. Want de argeloze bezoeker moet even naar lucht happen wanneer hij of zij, vanuit het trapgat eenmaal op het platform beland, ademloos oog in oog komt te staan met de weidsheid van een grijzende lucht, een groenige zee, met sprietige helm en met fijnkorrelig duinzand. Illusie en werkelijkheid schijnen in elkaar te schuiven en, staande op een gefingeerde duintop aan de zeezijde van het vissersdorp Scheveningen, lijkt men onverwacht te zijn opgepakt en te zijn teruggeworpen in de tijd. Panorama Mesdag: in feite een langgerekt – uitgerold en opgehangen – 19de eeuws schilderij van de kunstenaar Hendrik Willem Mesdag, zijn vrouw Sientje en een aantal kunstbroeders die hem bij de totstandkoming van dit immense doek assisteerden. Zij laten aan de toeschouwers het kustdorp en zijn omgeving zien zoals het was in 1881; maar het had voor wat betreft de zee, het strand en de vissersschepen gemakkelijk een of twee eeuwen eerder geweest kunnen zijn. De vissersschepen: het gereedschap van de Scheveningers al van oudsher. Dáárover, en over de vis die zij aanvoerden, zal het hier in hoofdzaak gaan. Langs de scheppers van het Panorama kijken we dieper terug in de tijd, naar waar het ooit allemaal is begonnen

Oorsprong van de kustvisserij

Vermoedelijk werd het kustdorp Scheveningen voorafgegaan door een oudere nederzetting of buurschap die vrijwel dezelfde naam – Sceveninghe – droeg maar die toentertijd wat verder landinwaarts lag. Meer hierover valt te lezen in het artikel De historische ontwikkeling van Scheveningen uit deze reeks, elders op deze site terug te vinden. De vraag naar zeevis zal de komst van een kustlocatie met de naam Sceveninghe, of varianten daarvan, in gang hebben gezet. Dit zal eveneens het geval zijn geweest bij andere dorpen langs de Noordzeekust. Verder valt aan te nemen dat de vestiging en ontwikkeling van het grafelijke hof in het oude Die Haghe vanaf omstreeks 1230 in hoge mate bepalend is geweest voor het ontstaan en de groei van dat jonge vissersdorp. Uitbundige en vooral gevarieerde eetpartijen hebben het toenmalige hofleven getekend; het ligt daarbij voor de hand dat ook zeevis deel moet hebben uitgemaakt van de variaties. En, valt uit een document van 1357 nog slechts op te maken dat het jongere Scheveningen bewoners herbergde, zonder nadere informatie over hen, een vonnis van het jaar 1468 toont aan dat deze bewoners, of althans het mannelijke deel van hen, door toepassing van de zeevisserij hun brood verdienden. Vermoedelijk heeft het vissen in zee plaatsgevonden door het gebruik van netten vanaf het strand. Op de langere duur zal men, toegevend aan de drang verder de zee op te willen om te vissen, vaartuigjes in gebruik hebben genomen. Gezien de afbeeldingen van die tijd is het gebruik daarvan in de 16de eeuw regel geworden, alhoewel Adriaen Coenen, de auteur van een tussen 1577 en 1581 verschenen Visboeck, in zijn werk nog refereert aan lieden die vanaf het strand visten met netten. Zoveel is zeker: men bleef in vroeger eeuwen betrekkelijk dicht onder de kust vissen zodat er sprake is van kustvisserij.

Visboeck als bron

De naam Adriaen Coenen is reeds eerder genoemd, niet alleen zojuist maar ook in het artikel De historische ontwikkeling van Scheveningen waarnaar in de voorgaande alinea al werd verwezen. Het gaat om een Scheveninger, rond 1514 daar geboren, viskoper van beroep maar later ook afslager van de vis welke door vissers werd aangevoerd op het strand van Scheveningen. Daarnaast was hij uitermate nieuwsgierig naar het doen en laten van velerlei soorten vissen, insecten, reptielen en grotere soorten dieren. Uit die interesse én uit zijn dagelijkse werk is zijn boek ontstaan. Het zowel door zijn taalgebruik als door zijn illustraties kleurrijke Visboeck is een teveel onderschatte, maar een in werkelijkheid belangwekkende bijdrage tot de oudere historie van Scheveningen. Dankzij Coenen kan namelijk kennis worden genomen van bijvoorbeeld het gegeven welke vissen indertijd op het strand werden aangevoerd, welke prijzen daarvoor golden in welke perioden, wíe met betrekking tot zeevis wát at, tot waar de uitvoer van deze vis zich uitstrekte, welke lieden zich verbijzonderden tot kustvissers en wíe van de plaatselijke vissers zich konden rekenen tot de ’cloecke mans’ die, aangemonsterd op grotere en meer zeewaardige schepen, vanuit de Maas afvoeren, op zoek naar kabeljauw, schelvis of haring. Op dat punt aangekomen valt ook de status van de plaatselijke vissers uiteen in twee delen: Coenen plaatst de categorie kustvissers die hij omschrijft als ’meest oude mannekens en gemackelijcke visgers’ tegenover de categorie stoerdere, en ongetwijfeld jongere vissers die hij kwalificeert als ’cloecke mans’. Maar het zijn tóch de kustvissers op rond- en platvis die gedurende bijna vier – voor ons waarneembare – eeuwen het beeld van de visserij van Scheveningen goeddeels hebben bepaald. Pas na het midden van de 19de eeuw volgde een omslag ten gunste van de ’cloecke mans’, de vissers die met andersoortige schepen, loggers genaamd, verre reizen ondernamen en die Scheveningen rond en na de 20ste eeuw groot maakten door de visserij op haring.

Landen op het strand

Voor de niet ingewijden alsook voor een jongere generatie Scheveningers is het nauwelijks tot niet denkbaar dat Scheveningen ooit géén haven bezat. Toch was dit vóór 1900 wel het geval en moesten vissersschepen, zoals Mesdag die zo aanschouwelijk op zijn Panorama laat zien, aanlanden op het strand. Deze schepen – van oorsprong eerder scheepjes te noemen – werden van oudsher vervaardigd in bouwschuren die aan de rand van het dorp, dicht bij de zee, waren gelegen. De vaartuigjes, ook wel ’pinken’ genaamd, waren aan de onderzijde weinig gekield zodat ze bij vloed en met behulp van de altijd aanwezige golfslag op het vlakke strand konden aanlanden. Om bij vertrek terug te komen in zee werd bij eb door een of meer mannen een lange zware lijn, voorzien van een anker, uitgezet in zee. Wanneer de vloed voldoende was opgekomen en het zeewater weer rond het scheepje ging spoelen, trok men zich vanaf het schip door middel van de lijn en met behulp van het stijgende water terug in open zee; het zeiltje werd gehesen en weldra was men vrij van de grond. Schilderijen met strandgezichten die werden vervaardigd in de 16de en 17de eeuw laten scheepjes zien met een bemanning die meestal bestaat uit een drietal mensen.

Visdrogerijen

Zoals al eerder is aangegeven viste men in vroeger eeuwen niet al te ver uit de kust. Hierbij werd gebruik gemaakt van puntzakachtige netten die door de – voor de wind zeilende of op de stroom meedrijvende – vissersvaartuigjes door het water werden gesleept. In later jaren werd deze visserij bestempeld als de ‘kleine visserij’. In tegenstelling tot het beeld dat Scheveningen vooral oproept bij het noemen van het woord ‘visserij’, speelde eeuwenlang niet de haring, maar met name de schol en de schar als vissoort een rol van betekenis. Zo was in de 16de eeuw vooral de schol reeds een exportartikel van grote omvang en van aanzienlijk belang. In zijn Visboeck stipuleert Adriaen Coenen dit gegeven en hij onderbouwt het door de vermelding van grote hoeveelheden schol die in zijn jaren vanuit zee werden aangevoerd en ook hier werden verhandeld. Maar, zal men zich afvragen, hoe kon men deze schol – bij gebrek aan enigerlei koeling in welke vorm dan ook – exporteren? Ook daarop geeft Adriaen Coenen een adequaat antwoord: de schol werd namelijk eerst gedroogd, daarna verpakt in manden en vervolgens uitgevoerd naar Vlaanderen en naar steden als Keulen en Mainz. Die gedroogde, in reepjes gesneden, schollen schijnen destijds bij onze zuider- en oosterburen een attractie te zijn geweest bij het drinken van bier of wijn. Het drogen ging als volgt in zijn werk. De vis werd onder de kop ingesneden waarna de ingewanden werden verwijderd; daarna werd ze in kuipen met pekelwater gelegd tot het zout goed in de vis was ingetrokken. Vervolgens werd ze in schoon water gewassen, aan stokken geregen en in de openlucht aan rekken opgehangen om te drogen. Scheveningen telde veel drogerijtjes en kende daardoor veel vervuiling, dit vanwege de visafval en door het pekelwater. Overige door de pinken aangevoerde vissoorten als schar, tong, bot, rog, kabeljauw en schelvis waren vooral van belang voor de zeevismarkten in Den Haag en Rotterdam. De hier geschetste situatie is tot iets na het midden van de 19de eeuw actueel gebleven.

Nieuwe wetten

Voor de dorpen aan de Noordzee gold een aantal eeuwen een beperking voor de visserij op haring. Wanneer de kustdorpers deze al vingen dan mochten zij de haring niet kaken; aan de vissers van de Maassteden was dit wel toegestaan. Het had tot gevolg dat de kustdorpen pas met de vangst aanvingen wanneer de scholen haring – jaarlijks van noord naar zuid trekkend – tot dichtbij de kustdorpen waren aangekomen. Deze gevangen haring werd niet gekaakt maar vers of gesteurd (ongekaakt gezouten) aangevoerd voor plaatselijke rokerijen of, tot mijn verbazing, volgens Coenen ook voor drogerijen. Het kaken was een vorm van verduurzaming van de haring. Door aan boord direct na de vangst bepaalde ingewanden met een mesje te verwijderen, de haring vervolgens met zout te mengen (warren) en ze dan in tonnen te verpakken werd de gebruiksduur ervan aanzienlijk verlengd. Na een wetswijziging in 1857 werd voor de kustdorpers de beperking op het kaken van haring opgeheven en werd hen in feite een vrijbrief verstrekt voor de uitoefening van de zogeheten ‘grote visserij’. Daarnaast introduceerde een vooruitstrevende Scheveningse reder in 1866 een nieuw vissersvaartuig, de logger. Want alhoewel de oorspronkelijke pinken van vroeger tijden steeds groter waren geworden, bleef voor de nu zo geheten bomschuiten zoals Mesdag deze toonde, de grote visserij op haring weinig geschikt vanwege hun plompe vorm en hun traagheid. De ranke, en dus snellere, loggers konden – eerst bezeild en in de 20ste eeuw voorzien van motoren – honderden mijlen verder op de Noordzee de haring vangen en deze veel sneller dan de bomschuiten aanvoeren. En zo kon het gebeuren dat rond het begin van de 20ste eeuw Scheveningen het voortouw had genomen waar het de haringvisserij en de handel in pekelharing betrof; de komst van een haven in 1904 droeg aan de verdere bloei bij. Weliswaar toonde de eerste helft van deze eeuw door een grote crisis, door politiek wereldwijde onrust en door twee wereldoorlogen een aantal ups en downs maar tot enkele decennia na de Tweede Wereldoorlog bleef Scheveningen de haringplaats bij uitstek. De minder belangrijk geworden aanvoer van en handel in plat- en rondvis was intussen goeddeels door IJmuiden overgenomen.

De weg terug

In de loop van de jaren zestig van de 20ste eeuw ontstond in deze voor Scheveningen zo belangrijke bedrijfstak een keerpunt door een geconstateerde overbevissing van de Noordzee. Tevens bleken de loggers, die nog voornamelijk afkomstig waren uit het begin van de 20ste eeuw, niet meer te voldoen aan de eisen van de tijd. Nieuwe visserijtechnieken, verder gelegen visgronden en gebrek aan kapitaal en/of lust tot investeren deed plaatselijke rederijen en rederijtjes verschrompelen en wegkwijnen. De vleetvisserij, van oudher de techniek voor het passieve vissen daarop, maakte plaats voor een vorm van dynamische visserij op haring. Dit gebeurde door gebruikmaking van grote schepen die – zoals in vroeger tijden de pinken en de bomschuiten – netten voorttrokken door het water, nu intussen de haringscholen volgend en waarnemend op beeldschermen. Eén enkele grote rederij bepaalt nu het beeld van Scheveningen als vissersplaats. De havenkades vol tonnen, de geur van haring en pekel, de ronkende motoren van loggers en de bedrijvigheid daaraan verwant: het is verleden tijd. De leegte van de beide vissershavens is nu opgevuld door een aanwezigheid van jachtjes, sportvissers, enkele kotters en af en toe een groot vissersschip dat zijn vangsten diepgevroren aanvoert: het zijn alle tekenen van een nieuwe tijd!

© 2005 Piet Spaans
historisch publicist en auteur

naar boven